d'r
Koeënwòòf nummers 1 tot 26 - alleen de tekst nr 1 (1990/1) geen PDF nr 2 (1990/2) PDF nr 3 (1990/3) PDF nr 4 (1991/1) PDF nr 5 (1991/2) PDF nr 6 (1992/1) PDF nr 7 (1993/1) PDF nr 8 (1993/2) nr 9 (1993/3) nr 10 (1995/1) nr 11 (1995/2) nr 12 (1996/1) nr 13 (1996/2) nr 14 (1997/1) nr 15 (1997/2) nr 16 (1998/1) nr 17 (1998/2) nr 18 (1999/1) nr 19 (1999/2) nr 20 (2000/1) nr 21 (2000/2) nr 22 (2001/1) nr 23 (2001/2) nr 24 (2002/1) nr 25 (2002/2) nr 26 (2003/1) D'r Koeënwòòf nr 01 (1990/1) INHOUD Voorwoord - Jaak Nijssen GEWONE VLAAI EN LINZE-VLAAI, enkele gegevens en recepten "OS PLAT, `N TAAL DIE ZIENGE BITSTE TIED HAAT GEHAT !!! ?" DORSEN --- L. Schreurs === Daag
allemaol,
EIGEN
WERKVERSLAGEN -
het bord is met de hand gemaakt (Th.B) Het uithangbord van de Swaen stamt uit de 18e eeuw en staat binnen op de schouw. Buiten hangt een replika. Verdwenen
veldkruis: vorderingen (met foto) Dit kruis draagt een tweede opschrift uit 1637 met de naam Hamekers. Er zijn lijsten van mensen die voor de komst van de Fransen gestorven zijn maar de naam Hamekers komt daar niet op voor. De kruisvorm is van deze streek. (JN) Misschien is het een tweede-hands-kruis. Het komt vaker voor dat dergelijke arduinen kruisen twee opschriften hebben. {Th. B) Het kruis weegt naar schatting 180 kg Gallinger-kruis.
(Snauwenberg) Kruis
aan het spoor 1598
DE (UIT: Archief Mevr. M. Beaumont. De Band, nr. 5, 1957. "Overmase Veldkruisen" , Jaak Nijssen) Dit
kruis
stond hier tot ongeveer 20 jaar geleden. Bij het aanleggen van
de gaspijpleiding is dit kruis nog waargenomen. Toen is het met
de leiding ingegraven Inventarisatie
kapellen. (weergave zichtaart: "Fouron-le-Comte. Chapelle de Steenbosch")
VERSLAG BIJEENKOMST HEEMKRING 14.12.1989. Cramignons. Tijdens deze bijeenkomst kwam het volgende naar voren: -
Een cramignon is steeds 6/8 maat, behalve de cramignon van Mheer
die 2/4 maat heeft. VERSLAG BIJEENKOMST HEEMKRING 11.1.1990. Cramignons. De
Elektrische draad Kinkers VERSLAG BIJEENKOMST HEEMKRING 8.2.1990. Tijdens deze bijeenkomst zijn we voornamelijk bezig geweest met de organisatie van 13.3.1990 Kapellen. HOFFMANN-KRAYER. Oude foto's: IV C4; Wapen van Voeren: V B1; Elektrische draad: 1 BI; Uithangborden: V; Veldkruis: III D3; Kapellen: III D2; Cramignons: XVII D; Kinkers (foto): IV C4 + VI D3a + VI F4 + XXII B. HEEMKRING VOEREN EN OMSTREKEN - 5 JAAR. Ter
gelegenheid
van het 5-jarig bestaan van de Heemkring organiseren we op
13.3.1990 een lezing door Prof. A. Roeck met als thema: "Heksen,
vroeger en nu". De voordracht begint om 20.00 uur in het
Paviljoen van "Het Veldmanshuis" in Sint-Martensvoeren GEWONE VLAAI EN LINZE-VLAAI, enkele gegevens en recepten Linzevlaai
of toeërt
(Margraten, LS) is gemaakt van zandtaartdeeg en de "sjpies",
zwarte pruimen of abrikozen, wordt belegd met "ludderkes".
"Ludderkes" zijn reepjes deeg die links en rechts, om en om, op
de vlaai aangebracht worden. Linze-vlaai is lang houdbaar en
stamt uit de Oostenrijkse tijd. "Linzer Torte" (RB). RECEPTEN. Gewone
vlaai Margraten LS (Warme deeg) Toeërt
(Margraten LS) (Koude deeg) Gewone
vlaai (Borgharen, Schoppem (FM) "OS PLAT, `N TAAL DIE ZIENGE BITSTE TIED HAAT GEHAT !!! ?" Wij vinden het verheugend dat onze karnavalsverenigingen de Limburgse taal blij ven gebruiken om bijv. reklame te maken voor de aktiviteiten die zij organiseren. Dat deze mensen, ondanks alle druk van de standaardtaal toch blijven kiezen voor ons Limburgs, verdient grote bewondering en getuig al bijna van moed. Toch willen we hierbij aantekenen dat een kultuur patrimonium, zoals onze Limburgse taal niet mag verworden tot een taal die uitsluitend gebruikt wordt ter gelegenheid van "d'r" karnaval. Onze taal is veel meer dan een "narren-taal" en dat blijkt ook uit allerlei initiatieven in Voeren en haar omgeving. We kennen een "dialekt"-mis in `s-Gravenvoeren en men denkt aan een Limburgse bijbelvertaling. We vernamen van "Der Vereinigung für Kultur, Heimatkunde und Geschichte im Göhltal" dat er onlangs "dialekt"-toneelgroepen zijn opgericht im Homburg en Gemmenich. In Bleiberg en Kelmis bestaan deze reeds enige tijd. Ook in Noorbeek staat binnenkort weer een Limburgs stuk op de buun en de toneelgroep van Vilt is op dit terrein bij onze noorderburen een begrip. (afb.:) KURSAAL CERA Volksbühne
Kelmis In "Aanwijzingen voor de spelling van de Limburgse dialekten" is door Jan G.M. Notten een bruikbare spelling uitgewerkt. Er zijn dichters uit bijv. Gulpen, Eijsden en Valkenburg die van deze spelling gebruik maken om hun gedichten te schrijven. Piet Zimmer is een bekend dichter uit Kelmis. In Veldeke, Tijdschrift voor Limburgse Volkskultuur, wordt in jrg. 63 (!)-1988 nummer 3 melding gemaakt van een onderzoek naar dialektgebruik op (Nederlands) Limburgse basisscholen. Dianne Huijskens verrichtte dit onderzoek in het kader van haar studie Algemene Taalwetenschappen. Dit onderzoek heeft uiteindelijk geleid tot het maken van een drietal lessen OVER dialekt, geschikt voor de hoogste klassen van de basisschool. Van de ge geven lessen bestaat een volledig verslag met inst rukt ies voor de docent en een bijbehorende geluidskassette. Belangstellenden kunnen dit materiaal bestellen door f25,- over te maken op giro 4096036 t.n.v. D. Huijskens, Breukelen, onder vermelding van "Spelen met dialekt". BEZOEK AAN RIJKSARCHIEF EN SOCIAAL HISTORISCH CENTRUM MAASTRICHT (met foto) Op 10 november 1989 bracht de Heemkring een bezoek aan het Rijksarchief en aan het archief van het Sociaal Historisch Centrum van Maastricht. Op beide plaatsen kregen we een degelijke rondleiding. In het Rijksarchief vindt men o.m. kerkelijke registers van voor de Franse Revolutie. In het Sociaal Historisch Centrum worden o .a. veel oude tijdschriften en foto's bewaard. Als men een persoonlijk archief kwijt wil, of een archief van een bedrijf of vereniging kan men hier terecht. In
mijn
jonge jaren, voor, tijdens en na de oorlog, deed men dit met de
vlegel of met de machine.. Dorste men met de vlegel dan werden
de schoven met de aren naar binnen gelegd (in een kring?) en
sloeg met de vlegel zolang tot de korrels uit de aren waren.
Deze korrels werden dan met de "wan" of met de wanmolen gezui
verd. Hoe het precies met de "wan" ging, dat weet ik niet. Ik
meen door deze met korrels gevuld heen en weer te schudden zodat
de onrechtigheden boven kwamen. Deze laatsten moest men er dan
vanaf zien te krijgen. Ik meen wel eens gehoord te hebben met
een kippeveer of door te blazen?? 5.12.1988
Opgetekend door L. Schreurs. Margraten Elke
eerste donderdag van de maand: workshop Heemkring Voeren en
omstreken. Publikaties
van de Heemkring Voeren en omstreken. Inhoud: 13 Verslag 14. Publikaties 15,16,17 Verslag 18 t/m 23" Zòw v' r 'ns 'ne rej spele?" 24, 25. Kleine landschapselementen, noodzakelijk in het landschap. 13' BIJEENKOMST HEEMKRING VOEREN EN OMSTREKEN 8.3.1990. Aanwezig: R. Brouwers, J. Nijssen, L. Schreurs, T. Broers, P. en F. de Warrimont. H. en F. Maurer, L. Reestman, B. Mergelsberg. Organisatie 13.3.1990. JN zal de inleiding en het welkomstwoord verzorgen. Aan de orde moet komen: - Inleiding van onze vereniging - Afspraken omtrent roken - Aan het einde van de lezing zullen we een mandje laten rondgaan - We heffen geen entree. - Inleiding spreker - Thema benoemen - Aankondiging van de receptie - Aankondiging van de publikatie van de eerste lessenreeks "Kal good Plat". Aankondiging van de eerste uitgave van ons krantje. JN zal ook de afsluiting en een dankwoord aan de spreker verzorgen. BM zal twee platten verzorgen. Krantje. We zullen de nummering van de blz per jaargang laten doorlopen. Eerste uitgave: Jaargang 1990, nummer 1. Onder elke bladzijde wordt de naam van het blad plus de jaargang en het nummer getypt. De naam van het blaadje luidt: 'D'r Koeënwòòf". Trip-Sopfeesten. Wat zouden wij tijdens deze feesten kunnen doen? Tijdens de volgende bijeenkomst komen we hierop terug. Mededelingen. De pastoor van SMV heeft een dokument gevonden dat dateert uit de WO 1 en waarin de burgemeester verplicht wordt om de inwoners van zijn gemeente om de veertien dagen in het openbaar te waarschuwen voor de gevaren van de elektrische draad. BM heeft een brief ontvangen van het kadaster te Roermond waarin vermeld wordt dat het minuutplan van de kern van Noorbeek aanwezig moet zijn in het Rijksarchief te Maastricht. Eerder had een van onze leden gekonstateerd dat het minuutplan daar niet meer aanwezig was. Het Davidsfonds van de Voerstreek organiseert in de week van 24.3. 1990 een rariteiten-kabinet. RB werkt aan een artikel over de inval van de Duitsers in SGV. BIJEENKOMST HEEMKRING VOEREN EN OMSTREKEN 5.4.1990. Aanwezig: P de Warrimont , F. Maurer, R. Brouwers, L. Reestman L. Schreurs en B. Mergelsberg. 14' Cramignons. RB en LS zullen proberen om voor de volgende keer het een en ander op papier te zetten voor het volgende krantje. D'r Koeënwòòf. Als de kopie voor de volgende krant klaar is en er staat niet genoeg geld op de bank dan gaan we met de pet rond. Bij volgende aktiviteiten bezorgen we geen huis aan huis folder meer. Heemkring en Milieugroep. In september zullen we een vergadering proberen te regelen met de milieugroep. Misschien kunnen we samen de lezingen in het voorjaar organiseren. Mededelingen. Het rariteiten-kabinet was een groot sukses en is voor herhaling vatbaar. De werkgroep Kapellen heeft twee bijeenkomsten gehad. Tijdens een bijeenkomst is de OLV kapel aan de Kinkeberg bezocht. PUBLIKATIES. "Fehlen Scheibenkreuze sowie Rad- und Ringkreuze zwischen Ems und Seine?" in: Signalisations de sépultures et stèles discoidales, V - XIX siècles. Actes des Journées de Carcassonne, sept. 1987- (1990); pag. 13 t/m pag. 30. Door: Jaak Nijssen. In dit artikel inventariseert en beschrijft Jaak Nijssen allereerst "Klein-denkmäler" in het gebied tussen de Ems en de Seine. Een tekening op pagina 15, van Jan Aussems, 's-Gravenvoeren, toont ons enige grondvormen van kleine gedenktekens met de daarbij behorende benamingen waardoor het vervolg van het artikel ook voor een volstrekte leek op dit gebied bevattelijk blijft. Kaarten op pag. 15, 17 en 23 laten zien welke geografische posities de voor het onderzoek gebruikte gedenktekens in het bovengenoemde gebied innemen. We vinden in het artikel vele afbeeldingen van gedenktekens uiteraard ook van gedenktekens uit onze omgeving: p. 19, afb. 11: "Eupen", afb. 12: "Val Dieu": p.21, afb. 19: "Welkenraedt", afb. 20: "'s Gravenvoeren"; p. 27, afb. 37: "Walhorn", afb. 38: "Aldenhoven", afb. 42: "Warsage"; p. 29, afb. 45: "Homburg". Na analyse van het onderzoeksmateriaal konkludeert Jaak Nijssen dat het Rijn- en Maasland, hoewel rijk aan kleine gedenktekens, geen "Ring - und Scheibenkreuze" kent. "Hoogstens komen in dit gebied nevenvormen voor en een reden voor deze leemte kennen we tot nu toe nog niet", al dus de schrijver. "1940 -1945 La Basse-Meuse dans la guerre" Publication de la Sociéte Archeo-Historique de Vise et du Musée Régional d'Archeologie et d'Histoire; Mei 1990. "Watermolens in Eijsden. Momentopnamen uit hun geschiedenis" M. Meerman.- Eijsden: Stichting Eijsdens verleden. 15' BIJEENKOMST HEEMKRING VOEREN EN OMSTREKEN 3.5.1990 Aanwezig: J. Geelen, F. en H. Maurer, R. Brouwers, L. Schreurs, T. Broers, L. Reestman, J. Nijssen en B. Mergelsberg. LS leest zijn resultaten voor van zijn rondvraag rond cramignons. Men kan lid worden van de Heemkring Voeren en omstreken voor een jaarlijkse bijdrage van 200 Bfr. Daarvoor in ruil ontvangt men 4 nummers van d'r Koeënwòòf. Er wordt een bijdrage van 3000 Bfr. gevraagd aan de Kulturele Raad van Voeren. Twee leden van de Heemkring (RB en LS) bezochten de lezing van J. Notyy ten over de geschiedenis van de Limburgse dialekten te Vaalsbroek. Volgende bijeenkomst: bij L. Schreurs op 7.6.1990 om 8 uur. BIJEENKOMST HEEMKRING VOEREN EN OMSTREKEN 7.6.1990 Aanwezig: P. en F. de Warrimont, J. Geelen, R. Brouwers, H. en F. Maurer, L. Schreurs, T. Broers, L. Reestman, J. Nijssen, B. Mergelsberg. De jaarlijkse bijdrage. Deze bijdrage werd betaald door: Brouwers, Maurer, Mergelsberg, Nijssen, Geelen, de. Warrimont, Schreurs, Broers. In totaal is ontvangen: 33 gulden, 20 DM, 600 Bfr. We proeven allen van de linze-vlaai die door de echtgenote van LS gebakken is. Het smaakt voortreffelijk. In Aken kent men een speciaal soort gebak dat men Linzer Torte noemt (JN). In Denemarken kent men eveneens een soort gebak dat men Linzer noemt en dat net als hier gemaakt wordt van zandtaartdeeg. (BM) AGENDA. 1. Bijeenkomst Heem en Groen Noorbeek en Heemkring Voeren. 2. Bijeenkomst Milieugroep Voeren en Heemkring Voeren e.o. 3. D' r Koeënwòòf. 4. Toelage Kulturele Raad. 5. Kapellen een monumenten. 6. Nederlands geld. Het nieuwe briefje van 25 gulden. 7. Tentoonstelling Vise en Bleiberg. 8. Voeren Aktueel. 9. Bronk SMV, SGV, Teuven en Moelingen. 10. "Mè-pennyy ing" "Godshalder". 11. Trip-sopfeesten. 1. BM regel 1 een bijeenkomst in september op een woensdag in Noorbeek. 2.De Milieugroep Voeren en de Heemkring Voeren en omstreken komen bijeen op 12 september in De Swaen. Tijdens deze bijeenkomst zullen ze bekijken op welke gebieden er samengewerkt kan worden. JN is bereid om een lezing te houden over de papierfabrikatie te Schophem. 3. Volgende zaken komen in "d'r Koeènwòòf" nr. 2.: Nieuwe voorkant gemaakt de LS. Verslagen. Artikel LS over cramignons. JN laat BM een aantal namen en schrijvers van publikaties toekomen die in deze krant opgenomen zullen worden. Er worden dit keer 50 stuks gekopieerd. Het Prov. Dokumentatiecentrum ontvangt een gratis exemplaar. Heemkring Sint-Geertruid en de Heemkring Voeren en omstreken ruilen hun krantjes. 4. We krijgen een toelage van 3000 Bfr. van de Kulturele Raad maar dan moeten we wel op onze publikaties vermelden dat deze o.m. tot stand kwamen dankzij de steun van de Kulturele Raad. 5. BM zal kontakt opnemen met JW en indien deze geen bezwaren heeft zal BM een afspraak regelen met "Monumenten en Landschappen". 6. Er is een nieuw briefje van 25 gulden uitgegeven. 6 van de 11 aanwezigen vonden het oude briefje mooier dan het nieuwe. 1 van de aanwezigen vond het nieuwe mooier. 7. In Vise is een tentoonstelling georganiseerd over WO II door "la Sociéte Archéo-Historique de Visé" en "le Musée Régional d'Archéologie et l'Histoire". Ons lid TB was ook aanwezig met foto's. Er was veel materiaal over het begin van de oorlog en de bevrijding. Ook de naburige forten werden behandeld. In Eupen was een tentoonstelling te zien over "de verdrongen jaren" 1919-1945. De opa's werden toen ineens "de vijand" genoemd. In Bleiberg werd een Open Dag georganiseerd die voornamelijk genealogisch van aard was. Soortgelijke verenigingen uit Visé, Maastricht en Hasselt (VVF) stelden hun materiaal ten toon. 8. RB heeft in Voeren Aktueel een artikel geplaatst over het begin vans van WO II. Het geeft alléén informatie over 's-Gravenvoeren. JN geeft in dit nummer van VA één eigen reportage weer over de inval van de Duitsers. Hij heeft ook Mevr. Schillings en Dhr. Heuschen geïnterviewd. JN heeft tevens een artikel geplaatst over "D' r Koeënwoof". 9. We konstateren dat organisaties zich gaan bezighouden met het maken van vaantjes en het plaatsen daarvan. In SGV is dit al enkele jaren het geval, in SMV is de bronkversiering van de wegen dit jaar voor het eerst op deze manier geregeld. (JN, RB) In Moelingen gaat het niet goed niet de bronk (TB) Heiligenhuisjes worden nog steeds door partikulieren opgesteld. (JN) In SMV wordt de schutterij tijdens de bronk getrakteerd. (JN) In SMV zetten de inwoners in het verleden nog vaantjes, de Franstaligen echter niet. De bedoelde organisatie zet nu bij deze laatsten ook vaantjes voor de deur. In Nederland, vlak na de oorlog, werd de wet op de zondagsrust goedgekeurd. Voor Nederlands Limburg hield dit in dat tijdens de bronk op zondagochtend de harmonie niet mocht spelen. Onder druk van het Katholieke Zuiden is deze wet na een jaar weer ongeldig verklaard.(PdW, H. en F. M., LUS) In onze tijd komt in Nederlands Zuid-Limburg regelmatig de klacht voor dat kerkklokken geluidsoverlast veroorzaken. (PdW en BM) De bronk van SMV kent drie routes die per jaar achtereenvolgens gelopen worden. De route naar De Plank (1990), naar Veurs, naar de Knap en Einde.(JN) De bronk van SGV gaat dit jaar naar Schoppem. Normaal is de bronk voor sakramentsdag. In Moelingen en SMV gaat de processie voor sakramentsdag uit. Normaal is eerst de mis en dan de bronk. In SMV is eerst de bronk en dan de mis (JN) 10. Als een meid of knecht in dienst genomen werd betaalde de "heer" als bezegeling van de afspraak een "mè-penning". Dit was doorgaans een vijf-frank-stuk, ook in Nederland in de 20er jaren. Als de meid of knecht niet kwam opdagen dan moest dit geldstuk teruggegeven worden. De "godshalder" was ook een klein munt stuk dat de afspraak over een koop bezegelde. Voor een paard was dat f2,50, voor een koe f1,-, voor een varken f0,25, voor een big f0,10 Met dit geld mocht niet gehandeld worden en het werd dan ook een busje voor de Afrikaanse Missies gestopt. (LUS) 11. Wat kunnen we doen tijdens de Trip-Sop-feesten? o 10 oude foto's afdrukken en die verkopen met wat winst. o Tentoonstelling maken over ons patrimonium en "d'r Koeënwòòf" verkopen. o Een tentoonstelling maken over Stroperij, met materiaal van TB. "'ne vur" (LUS) een bunzing "'ne vuurder" (JN) een bunzing "'ne fuing" (RB en JN) een steenmarter. "'e wessel" (RP~) een wezel. ZOU V'R 'NS 'NE REJ SJPELE ? Stelde men deze vraag rond de 50er jaren aan de muzikanten van de fanfare dan was het antwoord: "Ja, welke? Die van Mheer of d'r 6/8 of moder de kets?". Zou dit nu gevraagd worden dan keken 9 van de 10 muzikanten of ze water zagen branden. In het gunstigste geval fluisterde men. "Die heeft teveel bier gehad". WAT IS 'NE REJ? Een rej of een cramignon is volgens het boekje van Roger Pinon een van oorsprong Waalse dans op een kenmerkende muziek in de 2/4 of 6/8 maat. Deze dans wordt reeds genoemd in 1575 in Luik. In het Land van Herve en Eupen-Malmedy bestonden er meer dan 100 verschillende nummers deels reeds stammend uit de 16e eeuw. Rond 1850 zijn er in Wallonië meerdere cramignon-gezelschappen opgericht. Tot zover Pinon. WAT IS HET KENMERKENDE VAN EEN CRAMIGNON? Een van de kenmerken van een cramignon in de 6/8 maat is de verdeling van de noten. In hoofdzaak zijn het kwarten en achtsten met aan het slot van een reprise een zestal achtsten achter elkaar van hoog naar laag of omgekeerd, meestal voorafgegaan door 1/8 en eindigend met 1/8. Toch worden genoemde kwart en en achtsten niet gespeeld zoals het hoort. Van de kwarten maakt men achtsten met punt en voor de achtsten speelt men zestienden. Een zestal achtsten achter elkaar worden dan triolen. Van de ongeveer 20 in mijn bezit zijnde cramignons staat het overgrote deel in de 6/8 maat. Van de overblijvenden is er een overgezet van de 6/8 in de 2/4 maat (zie: afbeelding 1), een, waarschijnlijk een "inwijkeling" , een geschreven in de 4/4 maat (deze wordt gespeeld in Slenaken) en een in de 2/4 maat (zie: afbeelding 2). Deze laatste werd door de fanfare in Margraten gespeeld en werd "Die van Mheer" genoemd. In andere plaatsen werd deze cramignon "d' r do fafafafa" genoemd. In het boekje van Pinon staat deze rej afgedrukt maar met een andere verdeling van de noten en zonder 3e reprise. Eijsden speelt of speelde deze rej zoals hij in dit boekje staat maar daar noemde men hem "De Vink". Waarschijnlijk is deze cramignon van horen spelen "gearrangeerd" en misschien omdat Mheer dit arrangement geregeld uitvoerde is men in Margraten deze rej "Die van Mheer" gaan noemen. Zo is het ook met de benaming van de andere cramignons. De rej die in Mheer e sjtukske sjeenk mit mosterd op"(afbeelding 3) heet wordt in Margratyy en "moder de kets hat mich gekretst" en in Sint, Geertruid "d'n os" genoemd. SPEELDE MEN VEEL VERSCHILLENDE CRAMIGNONS? Een groot repertoire hadden de muziekkorpsen niet. Met een stuk of 4 of 5 was het meestal wel bekeken. Soms nog minder. De cramignons die door Noorbeek gespeeld werden, werden ook, of tenminste gedeeltelijk door bijvoorbeeld Sint Geertruid of Mheer ten gehore gebracht. Evenals die van Mheer door bijvoorbeeld Banholt en Margraten en die van Margraten weer door Noorbeek. De meest bekende uit vroeger jaren, tenminste zoals ze in Margraten genoemd werden waren d' r 6/8 (zie: afbeelding 4), die van Mheer, "Modder de kets. ." en vooruit Mina. (zie: afbeelding 5) Is deze laatste wel een "echte" cramignon? Deze melodie komt n.l. ook voor in Potpourri Populaire no 1 van F. Renaud. In Mheer heette er nog een rej "d' r Sol". Ergens noemde men een cramignon "d'r re-sol". (zie: afbeelding 6) Mogelijk is deze dezelfde als de vorige. Een z. g. dorps-cramignon had men in de meeste plaatsen niet. Groridsveld heeft wel een eigen cramignon die men niet of moeilijk in handen krijgt. Waarschijnlijk heeft Eijsden de meeste variatie. Ook heeft Eijsden cramignons welke buiten Eijsden nauwelijks bekend zijn. Dat wil zeggen: vroeger waren deze cramignons buiten Eijsden onbekend. Toch had niet elke vereniging typische cramignon-muziek. Rejjen deed men overal in Limburg en ook elders in Nederland, zoals in Gelderland en Overijsel. Men rejde dan op gewone, meest licht loopmarchen, of andere populaire muziek zoals bijvoorbeeld "Holland jubelt" DE ECHTE CRAMIGNONS. De echte cramignons werden en worden zover schrijver dezes bekend alleen gespeeld door Grondsveld, Eijsden, Sint Geertruid, Mheer, Banholt, Noorbeek, Slenaken, Epen en Margraten. Dus plaatsen langs de grens met als uitschieter Margraten. Ook Voeren en Sint Meerten speelden cramignons. In deze laatste plaats niet in verenigingsverband maar door enkele muzikanten van de harmonie. Op 2e kermisdag werd door deze muzikanten ook in Sint Pieter cramignon gespeeld. Leden van de harmonie in Voeren spelen tot op heden deze muziek. Aubel en Teuven kennen deze muziek niet evenals aan onze kant Cadier en Keer en Bemelen en vreemd genoeg ook Eckelrade. Wel werd in Eckelrade, door meestal oudere muzikanten, die er een of meer kenden van horen spelen deze weleens ten gehore gebracht na afloop in de buurt van het buffet. Cadier en Keer, Bemelen en Eckelrade zijn wel tamelijk jonge verenigingen, opgericht respectievelijke in 1921,1914 en 1920. Ofschoon Noorbeek pas in 1927 werd opgericht was men daar wel met deze muziek vertrouwd wat verband zou kunnen houden met de ligging van deze plaats. Ook Epen is een uitzondering omreden deze Harmonie pas werd (her) opgericht in 1938. Volgens Et. Franssen,reeds 50 jaar lid, was er tot 1934 wel een Harmonie maar stelde met slechts enkele leden niet veel voor. Na de heroprichting in 1938 werd de cramignon muziek daar bekend door het meespelen van muzikanten uit Noorbeek en Slenaken. Het aangrenzende Mechelen opgericht in 1834, zou deze muziek niet, kennen. De andere echte cramignons spelende verenigingen zijn opgericht, volgens drapeau: Mheer 1821; Grondsveld 1835; Margraten 1852: Eijsden 1974 (De Blaw) en 1880 (De Roej) Voeren 0890; Banholt en Slenaken 1895 en Sint Geertruid 1905. Het oprichtingsjaar van de Harmonie van "Sint Meerten" is niet bekend. De eerste oprichting van Sint Geertruid is echter 1843, van M'graten 1846. WAAR KON MEN DEZE MUZIEK KOPEN? Nergens! Partijen van cramignons bestonden zo goed als niet. De enige "echte", partij in mijn bezit is afbeelding 7. Hier staat zelfs een komponist op. Deze partij kan van mijn grootvader zijn geweest die omstreeks 1900 lid van de fanfare was. De andere cramignons werden op het gehoor nagespeeld. Ook vroeg men wel eens om enige maten met de namen der noten voor te zingen. Nadat er nodige mi-bemollen onder de pupiter en zelfs onder "d'r kios" waren terecht gekomen kon er op het einde van de avond al vrij aardig meegespeeld worden. Voor echte "laammekersj" heeft ondergetekende vaker wel eens een partij uitgeschreven. Verschil in partijen bestond niet. Zowel Piston als Bombardon speelden dezelfde noten zij het dat de blazer van dit laatste eksterment" de "leuperkes" verving door kwayy rten of halven of, een baspartij van eigen compositie speelde. Ook werden door leden met een goed muziekgehoor eigen arrangementen bijgemaakt, zoals bijvoorbeeld een 2e partij of een tegenzang en door iemand die handig was met de ventielen de nodige triolen ingepast. Als deze laatste ook al eens een maat doorschoot mocht dat de pret niet drukken. HOE WERD CRAMIGNON GEDANST? Vrij eenvoudig. Gewoon hand-in-hand springend op de maat van de muziek al of niet in een kring. In sommige plaatsen danste of rejde de kapitein van de Jonkheid voorop gevolgd door de rest. Stond er ergens een deur open dan slingerde men hier naar binnen en door een andere deur, mits aanwezig weer naar buiten. Was die andere deur er niet, zo kon men van een probleem spreken. In Noorbeek is enkele jaren geleden aan een aldaar wachtende VSL-bus aan de voorkant ingerejd en aan de achterkant weer uit. Niet een keer maar continu gedurende een 5-tal minuten. Toen kreeg de chauffeur de kans om de deur te sluiten. In Margraten werd gerejd in een of meer kleinere of grotere kringen. Vanzelfsprekend dansten geen 2 mannelijke personen hand in hand. Was dit wel het geval dan werd er al snel van "flabbesse" gesproken. Voor het schone geslacht gold dat niet. Integendeel. Als er meerdere dames naast elkaar rejden was dit meer een uitdaging aan de ferme stoere knapen langs de lijn. Zeker als er zich onder dezen mogelijke candidaten bevonden om later de echtelijke sponde mee te delen. IN HET VOLGENDE NUMMER: Het spelen van de cramignon o.a. met "de Broonk" en het onbruik geraken hiervan. D'r Lej va Merregraote. KLEINE LANDSCHAPSELEMENTEN, NOODZAKELIJK IN HET LANDSCHAP. In de streken waar van oudsher veeteelt wordt beoefend, zoals de Voerstreek, het Land van Herve, Nederlands Zuid-Limburg en de Haspengouw komen sinds eeuwen in het landschap waterplassen/poelen voor. Deze zijn door de mensen gegraven voor verschillende doeleinden: 1. Het verzamelen en het opslaan van overtollig regenwater, dat anders snel van de hoger gelegen gebieden naar lagere terreinen zou stromen. 2. Het laten drinken door het vee. (koeien, paarden, schapen enz. 3. Het voorkomen van erosie, door het ontbreken van de waterstromen. De voordelen voor de landbouwers, veetelers en andere grondgebruikers waren en zijn duidelijk: a. Het gebruik van regenwater is goedkoper dan het aanwenden van grondwater en leidingwater. b. Het grondgebruik werd ekonomisch en efficiënt benut. Een poel/ waterput neemt relatief weinig plaats in beslag c. Door eeuwen ervaring/overlevering van geslacht op geslacht wist men dat veel goede grond wegspoelde -en nog wegspoelt naar lager terreinen, naar beken en riviertjes en tenslotte belandde/belandt in de rivieren en de zee. d. Een bijkomend voordeel voor de gebruikers van gronden in de lager terreinen was en is, dat men beken en riviertjes minder vaak hoefde/hoeft schoon te maken en uit te diepen. In vroeger eeuwen en vanaf de 15e a 16e eeuw met zekerheid hadden de waterschappen/hoogheemraden de taak controle bij de grondgebruikers uit te oefenen op de reiniging van de waterlopen. Teneinde de erosie, het rigoureuze dichtslibben en waterverspilling tegen te gaan, werd in onze landen (Nederland, België en Duitsland) in de jaren 60 plannen ontwikkeld door allerlei instituten om het overheidbeleid om te buigen in een andere richting. De verschillende overheden vaardigden, de ene sneller dan de andere, maatregelen van bestuur en wetten uit om de teloorgang van de vele karakteristieke landschapselementen te bewaren c.q. te herstellen. We kunnen hierbij denken aan hoogstamfruitbomen, knotwilgen, poelen, graven of graften, holle wegen, landbouwwegen, windsingels, bosjes enz. Doordat de verschillende overheden hun beleid vaak minder goed op elkaar afstemmen; Denk aan: 1 Ruilverkaveling II Premies voor kappen van hoogstamfruitbomen III Het opruimen van hagen en poelen en bomen ontstond onder de mens en een funeste mentaliteit t.o.v. het hem omringende landschap en de veranderende natuur. Daardoor verdwenen en verdwijnen nu nog bomen, graften, hagen, poelen en wordt het landschap nog steeds geëgaliseerd voor een z.g. effektiever landbouw- en veeteeltgebruik. En daarom proberen industrieën nog steeds met steun van de verschillende overheden en ministers delfstoffen uit onze landschappen te wroeten, liefst in onbeperkte hoeveelheden (bijv. mergel, zand, grind, steenkool, gesteenten). Deze ontwikkelingen zijn versneld door de mechanisatie in de landbouw en de technische ontwikkelingen in de industrie. Produkten van landbouw, veeteelt en tuinbouw en grondstoffen en eindprodukten zijn noodzakelijk voor de welvaart. Maar zijn alle bovengeschetste ontwikkelingen ook steeds welkom voor ons welzijn? Teneinde beter vat te krijgen op de kringloop van landschapsontsierende en grondstoffenverslindende ontwikkelingen besloten de overheden in de verschillende regio's om ons heen (de z.g. Euregio) meer de wetgeving op elkaar af te stemmen, zodat grensoverschrijdend een heilzamer en gerichter beleid kan worden gevoerd. De Europese Commissie en het Europees Parlement krijgen hierin steeds meer bevoegdheden en kunnen sancties nemen. Er werden instellingen uit de grond gestampt. O.a. in Nederland het I.K.L.(=Instituut voor Kleine Landschapelementen). Milieugroepen in de diverse landen hielpen en helpen de eigenaren een handje door vrijwilligers onderhoud te laten verrichten aan landschapselementen. Resultaten van deze werkzaamheden zijn al te zien en menigeen heeft er al mee te maken gehad.: 1. boomsingels zijn aangeplant 2. poelen zijn hersteld 3. wandelpaden zijn heropend 4. ruilverkavelingsplannen zijn gewijzigd. Uitvoer of al uitgevoerde ruilverkavelingen zijn later bijgesteld. 5. vuilverbrandingsovens en stortplaatsen worden gepland en uitgebouwd. Het doel van een en ander is de grondgebruikers, wie dat ook mag zijn, bewuster te 'naken van de hen omringende natuur. Samenvattend kunnen we stellen dat: 1 door de mentaliteitsverandering en bewustwording van grotere bevolkingsgroepen en II de wetgeving van de laatste 20 jaar en de hoewel nog vaak gebrekkige kontrole op deze maatregelen van de overheden er een kentering gaande is die hopelijk het tij zal doen keren. We zijn er nog niet. De tijd zal leren welk oordeel de volgende generaties over ons zullen uitspreken betreffende de houding van de hedendaagse generatie. Laat de zondvloed nog even wachten en de poolkappen hun sneeuwhoeveelheden behouden. Fred de Warrimont. D'r Koeënwòòf nr 03 (1990/3) Van de in "D'r Koeënwòòf" nr. 3 op blz. 30 afgedrukte Tirailleur march is de trio door ondergetekende foutief verbeterd. Hieronder de juiste maatverdeling. Met dank aan Jean Lorquet. (wg.) D'r Lèj va Merregraote. INHOUD Verslag.........................................................26 zow v'r 'ns ne rej spèle (deel 2).......................27 Publikaties.....................................................31 Vlöggele, rijdansen in Ootmarsum? ..................33 Kontakten.......................................................33 De ondergrond van de kerkheuvel van Sint-Martensvoeren...........34 Bodemvondsten bij de kerk van Moelingen.........................40 Gedicht --- Charlotte Noteboom - .......... 42 BIJEENKOMST HEEMKRING VOEREN E.O. 5.7.1990. Deze bijeenkomst is helemaal gewijd aan de Trip-Sop-stand van onze Heemkring. De stand heeft als thema "Stroperij". We hebben allerlei stropersmaterieel bekeken en besproken, zodat we aan het eind van de bijeenkomst wisten waarvoor al die vreemde vallen en haken nu precies gebruikt werden. We zullen Sjef Wanders vragen of we van hem een das en een steenmarter kunnen lenen voor de stand. We willen ook oude foto's en postkaarten afdrukken en verkopen. D'r Koeënwòòf nr. 2 wordt er ook verkocht. BIJEENKOMST HEEMKRING VOEREN E.O. 2.8.1990. Tijdens deze bijeenkomst hebben we de inhoud van D'r Koeënwòòf' nr.3 besproken. We hebben besloten dat de volledige verslagen van de bijeenkomsten niet meer in ons blad worden opgenomen. De belangrijkste agendapunten en eventuele besluiten zullen wel steeds, in vorm van een kort verslag, opgenomen worden. Zodoende blijven de geïnteresseerden toch op de hoogte van ons werk. We zullen moeten vast leggen wat er met het archief van de Heemkring lgeebeurd als deze vereniging opgeheven wordt. We hebben gedachten uitgewisseld, voor's en tegen's van bepaalde voorstellen afgewogen, maar tot een besluit zijn we tot nu toe nog niet gekomen. We zullen de hoofd-verantwoordelijken van de verschillende voerense afdelingen van de "Drie maal twintigers" aanschrijven met de vraag of enkele leden van de Heemkring, tijdens een bijeenkomst van de "Drie maal twintigers" een gesprek kunnen hebben met geïnteresseerde bejaarden rondom het brede thema: "Oet vreuger jaore " BIJEENKOMST HEEMKRING VOEREN E.O. EN MILIEUGROEP VOEREN 12.8.1990. Deze beide verenigingen wilden gaan samenwerken op drie punten: De heemkring kan een bijdrage leveren aan de dia-lezingen die de milieugroep elk najaar organiseert. We nodigen gezamenlijk en in samenwerking met Herberg "De Swaen" "Monumenten en Landschappen" uit om eens een kijkje te komen nemen in de Voerstreek. Leden van de heemkring zijn bereid om in het voorjaar te helpen met de paddenoverzetaktie. Tijdens deze bijeenkomst is aan deze punten een konkretere inhoud gegeven. "ZOW VER `NS `NE RIJ SPèLE."(deel 2) Wanneer werd er cramignon gespeeld of werd er "gerejd"? Bijna bij elke gelegenheid als de fanfare uittrok, uitgezonderd begrafenissen en rondgang voor donateurskaarten. Bij deze laatsten bleef men binnen. Zeker werd cramignon gespeeld met de "broonkkermis `t. Verder bij gelegenheid van de fancy-fairs, jubeleumfeesten van verenigingen of plaatselijke notabelen, oranjefeesten e.d. Kort gezegd als er iets te feesten viel in het dorp. Op "Broonkzoondèg en Maondèg" was er, als het tenminste niet regende, een concert "en plein air". Begonnen werd om 5 uur (en een half) met een marche, daarna twee of drie muziekstukken en tenslotte weer een marche. Vervolgens speelden een of meer verenigingen uit de omgeving ook enkele marchen en stukken en daarna weer de eigen vereniging, wiens leden hun tijd zeker niet in ledigheid hadden doorgebracht. Nu echter alleen loopmarchen. Was het nog vroeg op de avond dan werd na een march of vijf nog gauw een kleine "ademhalingspauze" ingelast. Later op de avond was deze niet nodig want hierin voorzag het bestuur of andere sponsors. Op de genoemde loopmarchen werd door vroege vogels reeds "gerejd". Na enkele marchen werd dan de boven deze proza staande vraag gesteld: "Zow v' r ns ne rej sjpèle?" Begonnen werd meestal met "d'r 6/8" die `n keer of 5 a 6 herhaald werd. Bij de laatste herhaling speelden we dan de laatste 16 maten enigszins vlugger. Later op de avond werden deze 16 maten uitgebreid tot de gehele laatste herhaling met als slot enkele zeer langzaam gespeelde maten van eigen compositie. Dat er dan naast de eerder genoemde mi bemollen ook de nodige si bemollen verloren gingen behoeft geen verdere verklaring. Na de 6/8 werd dan bijvoorbeeld die van Mheer ten gehore gebracht, gevolgd door "Mòder de kets" , "Vooruit Mina" en ook wel "Sarie Marais". Tegen een uur of half 10 herinnerden de dan nog aanwezige muzikanten zich het gezegde van de Heer "Gij zult de dorstigen laven" en begaven zich "blaozentaere" naar een onder een boom aangebrachte grote tafel voorzien van de producten van nijvere ambachtslieden uit Valkenburg, Gulpen of Wylre. (U weet wel: het bier waar Limburg trots is op geweest.) Met de moed der wanhoop ging het hier verder tot de kwaliteit van de muziek als ook de kwantitiet van de blazers zodanig geslonken was dat voortzetting geen doel meer had. Immers een groot gedeelte van de muzikanten, vooral de jongere garde, was ook zoekende naar een sponde-genote en van de overgeblevenen had een gedeelte hun "ekstrement" uit voorzorg aan iemand in bewaring gegeven, meestal aan de niet zeer vriendelijk toekijkende andere helft van zijn trouwboekje. Ook de uitbater sloot zijn zaak waarmee een einde kwam aan liet feest, zeker toen het licht in de feestweide nog niet uitgevonden was. Het kwam ook voor dat men zich tegen het invallen van de duisternis "blaozentaere en rejjentaere" begaf naar de contreien van de kerk waarin de aldaar gelegen staminekes men wel beschikte over "den èllentriek" en men dus nog even verder kon. Hier werd de laatste "sjtub" weggespoeld, opgedaan tijdens de kilometers lange stoffige wegen van "d'r broonkwèèg". Als ook hier de laatste klanken verstorven waren zag men velen met z'n tweeën wegtrekken die het plan hadden opgevat de fanfare mettertijd van nieuwe leden te voorzien ofschoon de kinderbijslag weinig of niets voorstelde. Op "Broonkmaondèg" en vroeger ook op dinsdag werd bovenstaande nog eens overgedaan maar nu zonder gastverenigingen. Waren er geen andere festiviteiten tijdens de kermis? Voor de oorlog niet, uitgezonderd de gewone kermisattracties zoals de "mèùlekes" voor de kinderen en de "zjweefcarrousel" en de "sjòkkele" voor de groten. Na de oorlog was er kermismaandag en dinsdag dansen en raakte de cramignon spoedig in verval. Men kon nu tijdens de foxtrot of Engelse wals en naderhand gedurende de samba of de raspa zijn aanstaande beddergeno(o)t(e) uitzoeken. Het in onbruik raken. Het spreekt vanzelf dat dit niet van de een op de andere dag gebeurd is. Op 22 juli 1945 was er een optocht naar het Amerikaans Kerkhof, georganiseerd door een bond van schutterijen. Ondergetekende maakte toen als 15 jarig broekemanneke (is niet waar, ik had toen nog een "poefbrook" aan) met nog vier andere zijn debuut bij de fanfare, na een opleiding van twee maanden. Ons hele repertoire bestond uit drie lichte loopmarchen welke wij trachtten tot een goed einde te brengen wat ook vrij aardig gelukt is. Er kwam tenminste niemand na met "unne tuut". Na afloop was er nog een concert op de "miewèj" (maaiweide). Bij het invallen van de duisternis trok onze fanfare over de drukke (!) Rijksweg Maastricht-Aken richting kerk, omringd door een "rejjende" menigte. Men speelde toen geen cramignon maar de Tirailleur marche (zie; afbeelding) een lichte loopmarche die iedereen van buiten kende behalve wij nieuwelingen. In ons dorp werden door de Jonkheden van Margraten, Termaar, Groot-Welsden en `t Rooth weidefeesten georganiseerd. Tijdens deze feesten werd nog vele jaren na de oorlog "gerejd". Termaar en Groot-Welsden kennen deze weidefeesten nog, maar er wordt geen cramignon meer gespeeld, laat staan "gerejd", uitgezonderd een jaar of acht geleden. Toen werd door een groep oud-muzikanten van Groot-Welsden de 6/8 gespeeld. Nadat er een 10-tal maten voorbij waren werd er, door deels ouderen, spontaan "gerejdfl Op eerder gespeelde marchen reageerde men niet. De weidefeesten trokken steeds minder publiek en degenen die kwamen, kwamen zeker niet om te "rejjen ". Op het laatste waren er bij wijze van spreken evenveel bezoekers als muzikanten. Toch zijn we nog geregeld cramignon blijven spelen ook nadat er niet of bijna niet meer "gerejd" werd. Tenslotte zijn we er toch maar mee opgehouden behalve af en toe tot eigen plezier. Om nu precies een jaar te noemen is onmogelijk. Na 1950 is het beduidend minder geworden en in 1960 was het voorbij, misschien eerder. Dit strookt ook met inlichtingen uit de omliggende dorpen uitgezonderd St. Geertruid en Mheer waar dit elk jaar nog gebeurd. In Reijmerstock werd zeker nog nog tot begin jaren 60 "gerejd" (mogelijk ook later). Hier was ook geen dansen met kermissen en andere feesten. In Slenaken heeft men een aantal jaren geleden geprobeerd dit nieuw leven in te blazen maar is mislukt. Bij gelegenheid van "Boeren in het Geuldal rond 1900" te Epen werden een aantal bewerkte cramignons gespeeld en op commando " gerejd". In Banholt nog af en toe maar dan bij een speciaal feest. Ook Noorbeek is omstreeks 1950-1960 opgehouden maar sedert enkele jaren weer begonnen maar nu met bewerkte cramignons. Met bewerkte cramignons wordt bedoeld voor elke instrumentengroep een partij. Gronsveld speelt elk jaar nog cramignon maar alleen op "Broonkmaond'eg". Eijsden is bekend. Eckelrade sedert 1950, of vroeger niet meer. Evenzo Cadier en Keer en Bemelen. Betreffende Sibbe, Wylre en Gulpen is mij niet bekend maar waarschijnlijk op eerder genoemd tijdstip. Of Noorbeek volhoudt zal de tijd moeten leren. Met dank voor de inlichtingen aan: Lèj Simons en Francois Kool uit Slenaken, Sjir Beckers van Schilberg, Sjof Drummen en Sjof Custers uit St. Geertruid, Sjeng Munnix uit Banholt, Lambert Janssen uit Noorbeek, Giel Senden en Funs van Gerwen uit Mheer, Nic. Ubags uit Cadier en Keer, Etienne Franssen Epen, Martin Piters Eckelrade, Sjaak Heijnen uit Gronsveld en de leden van de Heemkring Voeren e. o. PUBLIKATIES "De eerste oorlogsdagen van mei 1940." in: Voeren Aktueel; jaargang 8; nummer 2; september 1990. " 's-Gravenvoeren": door R. Brouwers. "Sint-Martensvoeren, een interview met Maria Schillings-Lebeau. door J. Nijssen. "De Plank en Teuven, een interview met Mw. Heusschen-Muytjens": door: J. Nijssen. "Remersdaal: het verlies van een zoon": door J. Beckers. "Op Schilberg, mijn herinneringen"; door J. Nijssen. "'s-Gravenvoeren-Hergenrath, een plechtigheid": door J. Nijssen. Abonneren op Voeren Aktueel kan gebeuren door storting van 330 Bfr. op rekening 735-3540261-40 van VOEREN AKTUEEL, p.a. Maria Brouwers-Demollin, Mennekesput 226, 3798, `S Gravenvoeren, tel. 041-810612. Getuigenissen van mensen die het begin van de Tweede Wereldoorlog in de Voerstreek meemaakten en waarin een helder beeld geschetst wordt van de hachelijke positie waarin de "gewone" Voerense dorpsmens toendertijd verkeerde. Onmacht en desinformatie, verwarring en leed.. . En angst voor een mogelijke herhaling van de inval in 1914 en de oorlog die erna volgde. Het onvervreemde besef van die eigen positie, dat een "gewone" Voerense dorpsjongen in oorlogstijd niet meer is dan een "gewoon " soldaat die de gevaarlijke klussen moet opknappen, lijdt vanzelfsprekend tot het verkiezen van een bezetting boven een oorlog. Natuurlijk was men Leopold 111 dankbaar toen hij, om welke reden dan ook, kapituleerde. De verzamelaars van deze getuigenissen, de benaming "anekdotes" die in de inleiding gebezigd wordt heeft m.i. toch een ietwat te neerbuigende gevoelswaarde, leverden met dit artikel een bijdrage aan de Voerense geschiedenis en daarbij, en dat is zeker niet minder van belang, wordt geschiedenis geschreven van mensen die zich in andere maatschappelijke posities bevinden dan diegenen die onze geschiedenisboekjes gewoonlijk vullen. "Prat op plat. Een themaboekje over dialekt." Samenstelling: Heili Bassa. Een uitgave van: Het Algemeen Plattelands Jongeren Werk; 1989. Besteladres: Postbus 816, 3500 AV Utrecht, 030- 730830. Het APJW is een samenwerkingsverband van drie landelijke organisaties, Plattelands Jongeren Gemeenschap Nederland, Nederlandse Christelijke Plattelands Jongeren, Katholieke Plattelands Jongeren Nederland. Een themaboekje dat jongeren wegwijs wil maken in hun eigen tweetaligheid. Door de landelijke aanpak van het thema leren jongeren dat zich in hun streek vaak dezelfde verschijnselen voordoen als elders in Nederland. Een indruk: "Import kent geen dialekt". Import mensen zeggen wel eens: "Ik vind het zo vervelend, als ze onder elkaar dialekt gaan praten, want dan versta ik het niet meer" .Voor mensen die pas in een streek komen wonen kan dat opgaan. Maar als mensen al meer dan 10 jaar in een streek wonen hoeft dat geen barriere meer te zijn. Er zijn mensen die naar de volksuniversiteit gaan voor een kursus Spaans. "Ja, enig, want we gaan elk jaar naar Spanje op vakantie en dan kunnen we tenminste met de mensen praten." Waarom wel een taal leren voor je vakantie en niet de taal van de streek waar je woont of komt te wonen? Heeft dat niet te maken met een vooroordeel, dat je wel wilt genieten van een streek, maar er niet volledig mee verbonden wil worden? Zo gauw import mensen dialekt gaan spreken krijgen ze nogal eens de reaktie van dialekt-sprekenden: "Doen niet zo raar, dat klinkt jaa ner' ns naar. Ik vertstao oe wel, praat maar gewoon Nederlands". Je leert echter pas een taal, dus ook het dialekt door het te spreken en fouten te maken. Niet iedereen hoeft het dialekt te leren spreken. Als mensen het kunnen verstaan, is er al veel gewonnen. En dat verstaan gaat vrij gemakkelijk als je je er ook echt voor openstelt." Plaat dialektmis "Zonder omwaeg". De plaat is opgenomen in de basiliek van Sint-Odiliënberg en is uitgekomen bij Eurosound Studio's, Dijkstraat 5, 6674 AG Herveld, tel. 08880-1048 onder nummer ES 46.974. "Limburgse vrouwen in de 19e en de 20e eeuw" Op 14 september1990 is een boek verschenen waarin speciale aandacht geschonken wordt aan de rol van vrouwen in de 19e en de 20e eeuw. De titels van de bijdragen zijn onder meer: - Limburgse dienstmeisjes in België; - Plattelandsvrouwen in Limburg; - Hulpverlening aan ongehuwde moeders in het centraal R.K. Moederhuis; - Naar het voorbeeld van de Maastrichtse Mater Amabilisschool. Het boek kost fl9,90 en is te bestellen door storting van dit bedrag op rekening nummer 1055806 t.n.v. Limburgse Vrouwenraad, Roermond "Das adlige Damenstift von Sinnich" door: Viktor Geelen. In: "Im Göhltal" nr. 46, februari 1990. Blz. 48 t/m 51. Informatie bij de "Vereinigung für Kultur, Heimatkunde und Geschichte im Göhltal", sekretariaat: Maxstrasse 9, 4721 Neu-Moresnet, tel. 087-657504. Een kort artikel over het ontstaan van de abdij van Sinnich, het reilen en zeilen binnen het klooster en het einde ervan. "Das Franziskanerkloster in Volkerich (Gemmenich) " door: Alfred Jansen. In: `tim Gohltal" nr. 46, februari 1990. Blz. 81 t/m 97. Een artikel over het ontstaan van dit klooster en de verschillende funkties die het in de loop van de tijd heeft gehad. "Kelders i genne Pley." door: Jean-Marie Ernon. Meer informatie: Pley 220, 3798 `5 Gravenvoeren. En boekje over appelwijn of cider geschreven door een Voerense appelwijnmaker. Te verwachten publikatie. "Monumenten van geschiedenis en kunst. Margraten, Mheer en Noorbeek" door De Heer Schulte. Te verwachten rond 20.12.1990. Verzameld door B. Mergelsberg. VLÖGGGELEN, RIJDANSEN IN OOTMARSUM (OVERIJSSEL)? De onderstaande tekst is overgenomen uit: "Paasagenda 1990" van Ootmarsum. "Hoe oud het gebruik is weet niemand. In de Overijsselse Almanak van 1840 wordt het genoemd. Dat het, zoals de volksmond wilde, herinnert aan het processiegewijs ter kerke gaan van de kloosterlingen uit Weerselo, is niet erg waarschijnlijk. Mogelijk hebben de middeleeuwse paasprocessies invloed gehad op de vorm van het gebruik, maar naar de inhoud is het zonder twijfel ouder en herinnert het aan de lentereidansen, die o.a. in Limburg en Cornwall voortleven. In het jaar 1215 trof pater Olivarius uit Paderborn, toen hij de inwoners van Enschede tot een kruistocht wilde opwekken, de mensen daar bezig met het uitvoeren van een rijendans, waardoor zij niet naar zijn prediking wilden luisteren. Meester W.J.C. van Wijngaarden (1818-1882) te Rijssen schrijft: "In Ootmarsum danst de jeugd hand in hand door de huizen, waarvan de bewoners die dag de voor- en achterdeuren voor de joelende menigte moeten open laten staan Een uitgelaten dans is het nu in elk geval niet meer. En heel het Ootmarsums paasgebeuren heeft toch wel sterk het stempel van een christelijke viering gekregen." Louise Reestman. KONTAKTEN (J.N) 5 sept. 1990: met C. De Decker uit Erembodegem (prov. Oost- Vlaanderen), over vliegtuigen die in W02 zijn afgevallen (kontakt gelegd door Jeugherberg). 8 sept. 1990: deelname te Gerlingen (Guerlange) bij Aarlen (prov. Luxemburg) aan een colloquium over de herwardering van het oude kerkhof aldaar. Dit kerkhof heeft belang voor de algemene teorie over grafkruisen. Biezonder aan deze aktie van Gerlingen Is, dat ze ingezet is door een klas (16 tot 18--jarigen) van een school: jongeren die aktief aan de herwardering van hun dorp werken. 10 sept. 1990: met J.C.A. De Clerck uit Opwijk, over een grafsteen van de familie "van Zinnich" te Baardegem (Aalst, prov.Oost-Vlaanderen), die beweerde af te stammen van Hendrik van Zinnich, gestorven in 1309 en begraven in het klooster van Zinnich (kontakt gelegd door Guido Sweron). DE ONDERGROND VAN DE KERKHEUVEL VAN SINT-MARTENSVOEREN We zijn maar met weinigen die het gezien hebben: de man op de graafmachine (fa. G. Dupont, St. Lambrechtsherk), de man van de verwarming, (fa. Gomala, Alken), Jaak Lemmens en Hubert Franssen, resp. voorzitter en penningmeester van de kerkfabriek, Jef Colemont, pastoor, Theo Hick, gebuur, en - gewoon uit archeologische belangstelling: Bep Mergelsberg, Henri Straet, Elza Vandenabeele en ondergetekende. Er werd op 28 augustus 1990 een kuil gegraven voor de nieuwe verwarmingstank van de kerk. Het gat werd tenslotte 2 m diep. Naast de ketel konden nog met een grondboor de diepere lagen onderzocht worden (boring 121); we maakten van de gelegenheid gebruik om twee verdere boringen uit te voeren op het kerkhof: een ten W van de kerktoren, vlak bij de kerkhofmuur (boring 124), een ten N van het kerkschip (boring 125). Ook hebben we in de omgeving wat gewaterpast. De opgedane ervaringen werden besproken met Guido Kremers van het Gallo-Romeins Museum van Tongeren, dat bevoegd is voor alle -ook niet-Gallo-Romeinse opgravingen in de provincie. Wat werd er gevonden (schets afb. 1)? a) In de kuil zat bovenaan een laag "gewone' aarde, ca. 1 m dik, met daarin wat botten en een Duitse militaire helm; het moet hier wel om aangevulde grond gaan, want b) de laag daaronder, ook ca. 1 m dik, bestond uit puin van een gebouw, met stenen tot ca. 10 dm3 inhoud, meestal silex, met eraanklevende kalkmortel; - In het puin werden wat botten en een glasscherf gevonden (tenzij deze bij het graven uit een hogere laag hier terecht is gekomen! Bij de boring 124 kwamen we na 1 m 70 m op een harde laag, die kalkmortel scheen te bevatten. Ook is bekend dat men, bij het werken aan het graf Ernens-Deleval, vijf m ten ZW van de toren, met zware steenbrokken had af te rekenen. c) Heel onderaan in de kuil, in de NO-hoek, een laagje van ca. 10 cm dik, korrelige roodverbrande leem met stukjes verbrand hout; in deze laag zijn er geen sporen van plantengroei. d) Daaronder kwamen we op een laag donkerbruine vrij homogene aarde, die bij het dieper boren 80 cm dik bleek te zijn. e) Dieper ligt op die plaats gewone gele leem, ter dikte van 85 cm, f) en tenslotte moest het boren opgegeven worden omdat we op "van die groene" zaten, met stukjes steen erin, waar niet doorheen te geraken is. Tussen de "groene" en de löss zat er geen mergel. Een vergelijking met het profiel van de omgeving leert dat deze "groene" een meter hoger ligt dan de bodem van de waterloopjes, de Veurs en de Voer, die in de nabijheid van de kerk, namelijk in "De Mot" samenvloeien. En daar geeft de topografische kaart van het NGI de hoogte 125 m boven de zeespiegel aan. Wat betekent dit alles nu? (f) De "groene" is de Vaalser Laag (Assise de Herve), die uit ondoorlaatbare klei bestaat met daarop een waterlaag. Inderdaad, in de buurt, bij de Veurs, ligt drassige grond. (e) Onmiddellijk daarop volgt een relatief dunne laag löss (=leem). - Tussen de "groene" en de löss ligt zoals al gezegd geen mergel: op deze plaats was derhalve de secundaire kalklaag al weggespoeld, toen in de ijstijden de löss door de wind werd aangevoerd. (d) De donkerbruine laag daarboven is dan de oude "natuurlijke" bodem (plus oud kerkhof?) Tot hier dus het oorspronkelijk, natuurlijk profiel, dat op 126.8 m ligt; ter vergelijking: het hoogste punt in de Kerkstraat, meteen de waterscheiding daar ter plaatse, ligt op 127.3 m. (c) Dan komt de rode laag met verbrand hout, die we aanzien als de resten van een afgebrand gebouw uit vakwerk, (b) en daarop het puin van een ingestort bouwsel, dat niet het eerste het beste moet geweest zijn, maar een stevig gebouw uit vrij dikke "klauwe". - Tussen de rode laag en het puin is er geen zwarte laag die op tussentijdse bewoning zou duiden, en er zijn geen sporen van plantengroei in de rode laag zelf; daarom nemen we aan dat er tussen de beide gebeurtenissen: de brand van het vakwerkgebouw en de instorting van het belangrijke stenen gebouw, weinig tijd is verlopen. Men zou zelfs denken aan eenzelfde aktie, waarbij het vakwerkhuis werd afgebrand, en het stenen gebouw neergehaald; dit laatste zou wat meer tijd in beslag genomen hebben; een overval dus, een oorlog. De grote massa van de huidige toren verschilt in zijn konstruktie van de delen die tegen het kerkschip aanliggen: deze bestaan uit kleinere steen en dit metselwerk komt zowat overeen met die van het puin uit de kuil. Daarom stellen we ons het volgende voor: een oude vakwerk-gebouw werd ooit afgebrand, en de ernaast staande toren moedwillig vernield. Dit puin hoogde het terrein ter plekke met ca. 1 m op. Die eerste toren moet ongeveer zo groot geweest zijn als de huidige: de twee "oude" delen liggen in de vlakken van de huidige. Even omrekenen nu: de huidige toren (7 x 7 m, bij 1.25 m gemiddelde muurdikte en 15 m hoogte) omvat ca 320 m3 steenmassa; van de veronderstelde oude toren is de oostmuur blijven staan, rest 3/4 of 240 m3; uitgespreid tot een laag van ca. 1 m dik geeft dat een schijf van ca 17 m doorsnede. Niet te vergeten: van die hoop stenen zal in de loop der tijden wel wat zijn weggehaald voor gebouwen in de omgeving, waarschijnlijk voor de westelijke kerkhofmuur (30 m lang x 2 m hoog x 50 cm dik = 30 m3), die uit zeer gelijkende steen is. Of de rode laag op een oude kerk wijst, is niet zeker. (a) Na herbouw van kerk en toren werd het omgevende kerkhof beetje bij beetje opgehoogd; daar kwam de grond van de fundamenten van de opeenvolgende kerkgebouwen bij (in de oostwand van de noordelijke zijbeuk zit nog oud metselwerk; het huidige kerkschip en koor zijn van resp. 1728 en 1730). In elk geval ligt de vloer van de huidige kerk 2 m hoger dan het oorspronkelijke natuurlijke oppervlak, -meer dan manshoog- dit aan de westkant van het schip. Vermelden we nog dat in 1254, de kanunniken van Sint-Martensvoeren een zaak van tienden van Sint- Pietersvoeren (oudste vermelding 1242) regelden met de kommanderie van Aldenbiesen - meteen de oudste bekende vermelding van Sint-Martensvoeren. En verder kijkend... - Een oude vraag. Vanuit de Mot gezien valt het op dat de kerkheuvel, die zich voortzet in de aanpalende wei en tuin over een oppervlakte van n paar honderd m2, een uitgesproken knobbel vormt (tekening afb. 3); is dat een natuurlijke dan wel een kunstmatige hoogte? We nemen aan dat de puinmassa, die we enkel op het kerkhof konden registreren, zich daar voortzet, en de kern vormt van die knobbel. De bovenste 2 m a 2 m 50 zijn daar dan kunstmatig: puin en daaropliggende bouwlaag (vroeger deel van kerkhof?) Tussen de Mot zelf en de top van de heuvel is er een verschil van 5 m. Bij studie van de topografische kaart en van het terrein ziet men dat de waterscheiding Voer-Veurs loopt van De Stroevenbos ( op 4.8 km van de kerk) en het Vrouwebos, over De Domen, over de weg Krutsberg-Sint-Pieter, over De Knap (bij huis Kerff), over de weide tussen de wegen naar Het Veurzerveld en De Knap, over het pleintje aan De Vogelstang, over de Hofferstraat, (bij huis Droeven), over de Kerkstraat (bij winkel Colin-Damseaux), en dan vlak ten ZW van de toren van de kerk (kaart afb. 2). De kerk staat ongeveer haaks op deze lijn; het koor ligt dicht bij de Veurs; in de buurt van de toren en dus van de waterscheiding ligt de kerkvloer op 2 m boven de natuurlijke bodem, maar de vloer van het koor ligt op 4 m boven de natuurlijke bodem. Als men in De Mot staat valt het ook op, dat de Veurs niet op het laagste van het terrein ligt. Die laagste lijn gaat zowat van het brugje bij het koor van de kerk naar het punt van de samenvloeiing; het beekje wijkt tot 25 m daarvan af; het zou "normaal" gelopen hebben daar waar nu het koor van de kerk is. Het werd blijkbaar omgeleid omwille van de kerk. De naam "Mot" betekent "drassige grond" (Boileau 1971 en Middelnederlands Woordenboek), vergelijk "De Motten" in Tongeren, de Mot in Borg]l; een verband met het Franse "motte = hoop aarde" zou echter ook mogelijk zijn, en doelen op de kerkheuvel; oude kastelen worden wel eens "mottorens" genoemd; vergelijk met "Die Motte", net buiten de gracht van kasteel Krickelhausen te Lontzen. Stippen we nog aan dat de kerk van Sint-Marten 30 graden afwijkt van de "oriëntatie" (koor te noordelijk); ook de kerk van Margraten heeft een afwijking van 30 graden (Maasgouw 1990, kolom 17); de voormalige Gertrudiskerk van Landen en de Martinuskerk van Gerlingen (Aarlen) bv. wijken nog iets meer af, en ook in de noordelijke richting; al deze kerken zijn niet gericht op het echte" oosten, maar op zonsopgang bij midzomer (langste dag - ca. 24 juni = Sint-Jan). Het koor van Sint-Martensvoeren staat een beetje schuin op het schip: het wijkt maar 29.50 graad af van de oost ing. Kristenen bidden in de kerk naar de zonsopgang toe (Kristus, de opgaande zon aan de hemel, Luk. 1:78; Kristus' wederkomst uit het oosten, Mat. 24:27); joden en islamieten naar een centrale gebedsplaats toe: Jeruzalem resp. Mekka. Besluit. Als we in Sint-Martensvoeren van alle kanten bergop moeten om de kerk te bereiken - "Jeruzalem, waarheen de stammen opgaan. (Psalm 122) - dan komt dat onder andere omdat er op deze plaats ooit een zwaar gebouw is ingestort, waarvan het puin een merkelijke ophoging van het terrein heeft teweeg gebracht, op deze plaats bij de waterscheiding tussen Voer en Veurs. Zo vertelt ons de ondergrond datgene waar geen archieven over bestaan. In dit geval, hoe een hoek van ons dorp er uitzag, voor zijn oudste gebouw er stond. Men plaatst het ontstaan van de grote massa van onze toren in de 13e eeuw (Geukens, Fotografisch Repertorium van het kerkelijk Kunstpatrimonium) ... In elk geval hebben wij, bovengenoemden, even oog in oog gestaan met de belangrijkste plaats van het dorp, op een ogenblik, dat het nog niet bebouwd was. Door bovenstaande gegevens hier te publiceren hopen we de generaties na ons een tip te hebben gegeven, voor het geval de omstandigheden gunstig ooit eens zijn voor een uitgebreider en grondiger onderzoek. Enkele technische gegevens: De kuil werd 2 m 40 bij 2 m 40, zijn rand lag op 1 m 60 ten N van de toren, op 85 cm van het oude dodenhuisje. Het uitgegraven materiaal mocht in de aanpalende wei gekieperd worden (meteen een -gedeeltelijke- verklaring voor de andere ophogingen langsheen de buitenkant van de kerkhofmuur). De aanwezige ondernemers hadden begrip voor de noden van het archeologisch onderzoek. De beste resultaten kregen we als ten minste een van de onderzoekers bij de kuil stond, en ten minste een bij de plaats waar het uitgegraven materiaal werd gedeponeerd. - We namen stalen bij de uitgraving; veel tijd bleef daarvoor niet, want de ketel moest onmiddellijk op zijn plaats: instortingsgevaar. Ook van de boringen 121, 124 en 125 zijn stalen bewaard. - Het waterpassen gebeurde met de NECLI hellingmeter van de Fa. Hauptmann, Kassel; een kontrolemeting (toren-kerkhofmuur-elektriciteitspaal Mot-elektriciteitspaal bij huis Vaessen-kerkhofmuur gaf een fout van 15 cm). J. Nijssen Afb. 1. Sint-Martensvoeren - Bodemonderzoek ten NW van de toren, 28.8.1990. Kuil en boring 121. BODEMVONDSTEN BIJ DE KERK VAN MOELINGEN. Onderstaande regels zijn opgesteld aan de hand van gesprekken met Guillaume Duysens, die bij de opgravingen aanwezig was, en Guido Kremers, Gallo-Romeins Museum Tongeren, die de plaats op 13 augustus bezocht Vlak ten Z van het koor van de kerk op ca. 5 m van de kerkhofmuur werden namelijk, bij het graven van de zandbak voor de nieuwe kleuterschool, geraamten (graempsje) blootgelegd. Op die plaats ligt het maaiveld bijna 2 m lager dan het kerkhof. Wat was er te zien? Op ca. 60 cm onder het maaiveld lagen een zes-zevental geraamten; het was opvallend hoe ze in een vlak lagen: de schraper ging er net overheen. De geraamten lagen niet volgens enige herkenbare ordening; een lag zelfs haaks op andere, en ze gaven de indruk, "door elkaar" te liggen. Wat lager waren nog verkleuringen te zien in de aarde, die op andere skeletten wezen. Er werd niet gegraven tot op de natuurlijke lagen; alles samen werd een begravingslaag van zo `n 20 cm vastgesteld. Sporen van lijkkisten waren er niet te zien. Er konden geen voorwerpen gevonden worden, die voor de datering van de graven dienstig zouden zijn. De geraamten leken opvallend lang: een was 2 m 15 lang, en dan waren de voeten nog verloren gegaan. Wat is uit deze gegevens af te leiden? De gevonden begraafplaats ligt duidelijk buiten het huidige kerkhof, en dat was ook al zo ca. 1830 ("primitief kadaster"). Ca. 1864 was het bezit van G. Lechanteur-Henrard (Popp). De gevonden graven schijnen zich over een langere periode te spreiden: veel verschil in bewaringstoestand van de skeletten. Dit is een argument ertegen, dat het om een toevallige begraving gaat, bij een ramp bij voorbeeld. Anderzijds spreekt de wilde schikking van de geraamten toch weer voor een noodbegraving; ook de geringe diepte van de begraving wijst in deze richting. tenzij er bovenlagen in de wei in de loop der eeuwen sterk weggespoeld zou zijn. In dat geval zou het hoogteverschil met het huidige kerkhof niet enkel aan ophoging van dit laatste te wijten zijn. Het kan gaan om' personen die niet op het gewijde kerkhof mochten begraven worden: niet-katolieken; maar dan gaat het hier om een langdurige vastliggende plaats voor niet-katolieken. Nu blijft nog de mogelijkheid, dat de gevonden graven vroeger werkelijk deel uitgemaakt hebben van het kerkhof, met andere woorden dat het kerkhof vroeger groter was, en dat o- een zeker ogenblik een deel ervan in prive-handen kwam en wei werd; tot nu toe werd niets in deze zin in de archieven gevonden - maar aan dit aspekt werd misschien ook te weinig aandacht geschonken. in dat geval moeten de graven destijds toch wel 1 m 50 onder het maaiveld gelegen hebben: in dat geval zou visie van de weggespoelde grond weer meer gewicht krijgen. De ongeordende positie van de geraamten doet dan weer denken aan een massagraf; voor meerdere kerkhoven wordt dergelijke begraafwijze ook buiten tijden van epidemieën vermeld. Enig idee over de ouderdom van deze begravingen heeft men niet toch moeten ze niet zeer recent zijn (WO 1 bv.): dan moest nog hout of tekstiel terug te vinden zijn. Blijft nog het probleem, dat de geraamten de indruk gaven speciaal lang te zijn. Of het om speciaal lange mensen ging is evenwel niet zeker: geraamten vallen wel wat uit elkaar bij het vergaan van het graf. Besluit. Voor de toekomst: we zouden graag weten a> hoever deze begravingsplaats zich uitstrekt, en inzonderheid, b) of ze kontinu doorloopt tot de Z-kant van de kerk: in dit laatste geval zou het een oud deel van het kerkhof zijn... en of het kerkhof opgehoogd, dan wel de aanpalende wei verlaagd is in de loop der tijden. J. Nijssen Data lezingen georganiseerd door de Heemkring en de Milieugroep. De data waarop deze lezingen plaats vinden zijn vastgesteld. Het onderwerp en de plek waar de lezingen gehouden zullen worden is nog niet voor alle lezingen definitief afgesproken. 16.11.1990 (Onderwerp staat nog niet vast) 14.12.1990 Lezing door J. Nijssen over "Limburgse kaas". 11.1.1991 (Onderwerp staat nog niet vast) 1.3.1991 Lezing door J. Nijssen over "De Papiermolen van Schophem" 12.4.1991 Dia-varia. Schrijft u ook wel eens gedichten, stuur ze ons toe. Wij publiceren ze graag. De waeg va Voere. De sjtraote zunt verlaote, duuster, nat en kaod, es ich `s aoves gaans alling an `ne klinge toer begin. Neon-laampe, vreg en gries sjienge va hoeëg, vaal en vies. Ze deunt es of ze nog vergaeëte zowwe oee ze zoonder òs gezaeète howwe. Ze zeuke. Ze zeuke en zeuke zich weeld en sjtare zich `èèges sjtaeëke bleend. In dae sjwarte pool oonder zich gleenstert alling hun eege lich. `ne Hòòp ramaent keumt langs gevare. Is bliej, ze zeunt de waeg `nt tare. En al die groeëte laampe, wat e gemaak, me hoef mer gaas te gaeve, d'r waeg is al oetgedaat. Ich sjloon aaf, nao de sjtikke duuster wejje. Um dao èèges te zieë, hoef ich mer te bejje. Gaar ging waeg en laampe nuuedig, mit hun bòchte en hun lich. Ich hub gòddaank nog ummer twiee òwwe in `t èege gezich. Charlotte Noteboom. In "Herberg De Swaen" worden de volgende thema-week-ends gehouden: 5-6-7 oktober : Brouwersambacht. 9-10-11 november: Volksverhalen. december : Streekgerechten (Hierin kadert de lezing van J. Nijssen over "Limburgse kaas" op 14.12.1990.) 18-19-20 januari: Fotowedstrijd. 22 februari : Het mergellandschaap. 22-23-24 maart : Grenzenloos voorjaar. mei 1991 : De echte moestuin. D'r Koeënwòòf nr 04 (1991/1) INHOUD EEN STUKJE FAMILIE-GESCHIEDENIS DOBBELSTEIN - .......... 01 - 03 SJPE'LDER EN SJPAELE - Louise Reestman - Jaak Nijssen - .......... 04 - 11 LIMBURSE. HERFSE KAAS - Jaak Nijssen - .......... 11 - 14 VOERENS PAPIER - Jaak Nijssen - .......... 15 - 17 OVER MOTTES. een bijzonder type van versterkte bewoning - Bep Mergelsberg - .......... 17 - 18 " 'T HUUSKE" IN EEN MUUR VAN DE BOERDERIJ VAN DE KOMMANDERIE TE S INT-PIETERSVOEREN - Bep Mergelsberg - .......... 18 - 20 STAND OVER STROPERIJ - Bep Mergelsberg - .......... 20 - 21 AKTIVITEITEN EN KONTAKTEN- .......... 21 - 22 PUBLIKATIES- .......... 22 ZOEËRMOOS KINT ME EEGES MAKE ! - Bep Mergelsberg - .......... 23 WAALS BIJ DEKREET ERKEND ALS BINNENLANDSE REGIONALE TAAL - .......... 24 AGENDA - .......... 25 ====== EEN STUKJE FAMILIE-GESCHIEDENIS DOBBELSTEIN Tijdens een genealogisch onderzoek van de familie Dobbelstein kwam ik ook in Sint Pietersvoeren terecht. Hieronder een samenvatting van de door mij verzamelde gegevens over de periode dat de familie Dobbelstein in Sint Pietersvoeren heeft gewoond. Volgens het kerkregister trouwde in 1748 (datum niet vermeld) in Sint Pietersvoeren Johannes (Jan) DOBBELSTEIJN en Maria HEUSSCHEN. Jan was op 14 maart 1723 in Teuven geboren, hij was een zoon van Laurentius Dobbelsteijn en Elisabeth Vanderlip(pe). De geboortedatum van Maria heb ik niet kunnen achterhalen, wèl vond ik in het schepenbankarchief Sint Pietersvoeren (register 33, Rijksarchief Hasselt) volgende kant-en-klare stamreeks van haar voorouders: *
ouders: Peter Heusschen en Maria Heijmans (zij woonden aen `t
Velt" Sint Pietersvoeren) Jan en Maria hebben de eerste jaren van hun huwelijk in Eijsden gewoond. Zij hadden daar een grote boerderij (de pagthoff Caustert") gepacht van de Heer Majoor Henry Reinich. (vgl. Reinekenshof, zie Eijsdens Verleden nr. 48, 1989). Uit het schepenbankarchief van Eijsden blijkt dat zij in de nacht van 5 november 1753 tussen 4 en 5 uur net hun hele hebben en houden zijn gevlucht naar Sint Pietersvoeren. Mevrouw de Douarière van wijlen de Heer Majoor Reinich beweerde op 14 mei 1756 dat Jan een aanmerkelijke pachtschuld had en dat zij beslag had laten leggen op zijn goederen, doch dat hij, zoals gemeld, "alle desselfs gearresteerde Effecten en Bestialia ex loca arresti" heeft vervoe~d en t, nae elders buijten dese jurisdictie" heeft getransporteerd. In het schepenbankarchief van Sint Pietersvoeren liggen heel wat stukken over dit proces. De uitspraak luidde als volgt: "Gelet op den inhoud deser reguessen verclaeren dijen tot St. Peters vouren met sijne effecten en bestialen gerefugeerden Jan Dobbelsteyn geen asylium te consedeeren". Het gezin Dobbelstein-Heusschen heeft vanaf 1753 steeds in Sint Pietersvoeren gewoond. Zij hadden daar een boerderij met stallen, schuur, bakhuis, moestuin en wei, gelegen "in de koobach", gekocht. Jan moet een voortvarend landbouwer zijn geweest, in het archief van de schepenbank bevinden zich wel dertig akten waarbij Jan partij was. Deze akten hadden ondermeer betrekking op koop of verkoop van landerijen of weiden en geldlenigen, ontvangen van ondermeer de molenaar van Sint Pietersvoeren, de kapelaan van Mheer en de rentmeester van de Commanderij. Uit metingen van 1787 bleek dat Jan toen 158 groot roeden grond bezat, hij behoorde hiermee tot een van de grootste grondgezitters van Sint Pietersvoeren. Op bijna veertigjarige leeftijd, op 13 januari 1763, werd Jan door "Wirich Leopold, vrijheer van Steinen en Scharven en Kepenich, ridder van het hoogh Duijts orden, lant Commandeur der Balleye Aldenbiessen, Commandeur tot Aldenbiessen ende tot Maestricht, vrijheer der vije rijckx neutrale grond heerlijkheijt Gemert, St. Peters vouren en Gruijterode" enz. het ambt van schepen "gegund". Genoemden "beveelen daerom aen onsen officier, Schepenen, ende onderdhaenen van St. Peters Voeren voorschreven Johan Dobbelsteijn voor schepen aenteneemen, te kennen en te eeren, hem oock alle rechten ende emolumenten van outs daertoe staende te laeten genieten". De schepenen stonden bij de bevolking in hoog aanzien en hun macht was groot, zij werden voor het leven benoemd. Dat Jan dit ambt ook serieus uitoefende blijkt uit de vele stukken in het schepenbankarchief. Zo werd ondermeer alles opnieuw opgemeten in Sint Pietersvoeren, nadat uit een onderzoek van hemzelf was gebleken dat er vaak niet goed werd opgemeten. Maria Heusschen is op 9 februari 1790 in Sint Pietersvoeren overleden. Jan Dobbelstein is vermoedelijk op 12 april 1799 in Sint Pietersvoeren overleden. Uit
dit huwlijk werden vijf kinderen geboren: (slot
volgt) LOOIEDETTEN: THIJS
DE TORENWACHTER. KNIKKEREN. BEUGELEN. HOEFIJZER
WERPEN. DIABOLO. VOGELSLINGEREN Er
wordt
om beurten met de vogel geslingerd, probeer zo de ballon te
raken en door te prikken. Iedereen krijgt b.v. drie beurtèn.
Winnaar is degene die het meeste ballonen heeft doorgeprikt. PRIKTOLLEN STELTLOPEN Louise Reestman SJTOEKKE Er wordt een putje in de grond gemaakt, van ca. 8 cm. doorsnede (getallen uit mijn herinnering). De beide spelers zetten elk een aantal knikkers in. De eerste speler houdt de knikkers in de hand, en werpt ze met een stoot (sjtoekke) in het kuiltje. Een aantal blijft in de kuil, een deel springt eruit. Het deel dat in de kuil blijft is voor de speler-aan-de-beurt, de rest voor de tegenspeler. Nu is de andere speler aan de beurt. Bij het einde van de dag of bij het einde van de speeltijd weet men hoeveel men gewonnen of verloren heeft. Wie alle knikkers (of heel veel) verloren heeft kan niet meer aan het spel deelnemen; hij moet zien dat hij er koopt (in Aubel; aan handel-voor-geld tussen de kinderen heb ik geen herinnering). Ik ben niet zeker van het aantal in te zetten knikkers: een door de traditie bepaald aantal?, een aantal naar afspraak, gelijk voor beide spelers?, een aantal naar keus van elke speler? (Bron: mijn schooltijd in Teuven, ca. 1939)
KREEG SJPlET
DOEË (PESTEN) KEUZEN
MAKEN - voor meerdere spelers: aaftèlle De spelers staan in een kring. De initiatiefnemer zegt een versje op;bij elke klemtoon wordt een speler aangeduid, door er met de hand naar te wijzen; de teller begint met de man naast zich, (ik meen, links van hem) en gaat zo de kring na, (met de zon mee), met insluiting van zichzelf; de speler op wie de laatste `klenmtoon' valt is aangeduid (in positeve of in negatieve zin: deze speler is aangeduid, of valt uit bij de aanduiding; ik meen dat beide alternatieven in gebruik waren; in dat geval moest op voorhand uitgemaakt zijn welke variante gold). De versjes: 1. - ienne-mienne-mietske, die bès Frietske, ienne-mienne-maus, en doe bès d'raus. 2. - eech en deech en Jiipke Sjteer zunt- `r veer (is dit wel een aftelrijpje of is het zomaar een versje?) 3. - op de hoek van de straat stond een soldaat met de pijp in de mond en de broek vol strond (kan van hier zijn of uit mijn Tongerse schooltijd -tot 1934; eigenaardige, zo een versje niet in het Limburgs maar in het standaardtaal) ook andere versjes?
Mogelijkheden tot manipulatie, en zelfs tot foetele: a) op voorhand uitzien hoe het aantal klemtonen van het versje overeenkomt met het aantal spelers. Men kan dan een aangepast versje kiezen b) klemtonen al dan niet leggen: ien(ne)-mien(ne) ...: twee klemtonen of ien-ne-mien-ne: vier klemtonen, ien(ne)- mie-ne: drie klemtonen c) uitzien hoe het aantal spelers met het gekozen versje overeenkomt, en op grond hiervan de in- of de uitsluitings-alternatieve kiezen; de initiatiefnemer kan daartoe zijn overredingskracht gebruiken. (Bron: mijn schooltijd in Teuven)
- voor twee spelers: aaftraeje De twee spelers gaan op een zekere afstand van elkaar staan (zover ze kunnen bij vasthouden van elkaars hand?). Een der spelers begint (degene die het meest onder zich uit is?), en zet een voet voor'de andere, naar de andere speler toe, dan de andere speler, enzovoort, maar steeds de `nieuwe' voet aansluitend aan de vorige. Men mag zetten: een hele voet, een halve voet (dwars) of een voetpunt. Wie "geen voet meer aan de grond krijgt" verliest (ès verlaoëre, niet: haat verlaoëre). De handigheid bestaat dààrin, op tijd te voorzien hoe het zal uitkomen: m. a. w., inzicht in kombinaties is van groot belang; het is een edukatief spel. aaftraeje Jaak Nijssen Onze Heemkring opende op 14 december 1990 in het natuuredukatief centrum/herberg De Swaen, `s-Gravenvoeren, een geslaagde tentoonstelling over de Limburgse kaas. Limburgse kaas is over grote delen van de wereld bekend: hier, in Finland, Oostenrijk, Zwitserland, de USA, Kanada ... maar vooral in Duitsland. In België heet hij meestal Herfse kaas; Remoudou, Rommedoe, Romadur zijn er - in teorie - vettere en fijnere varianten van. Limburgse kaas heeft enkele neefjes: de Maroilles uit de Thiérache (bij Henegouwen), de Munster uit de Elzas ... Het zijn allemaal `rode' kaassoorten, ze krijgen hun typische geur en smaak door mikroben die de oppervlakte oranje-rood kleuren, en vandaaruit naar het binnenste toe uitzwermen: de `rijping' (1). Verdere verwanten zijn de `witte' kaassoorten (Camembert, Brie), waar de rijping door schimmels gebeurt, en de `blauwe' (Roquefort, schapekaas), waar de blauwe schimmel met naalden tot binnen in de kaas wordt gebracht. Voor de plaats van de Limburgse kaas in het totale kaas landschap, zie bijgevoegde tabel. (Vergelijk ook met kaas-atlassen en kaas-encyklopedieën die in elke grotere biblioteek staan). =========== Limburgse kaas heeft zijn naam van het oude hertogdom Limburg (in 1795 door de Franse bezetter opgeheven en nooit in eer hersteld), de streek van Eupen/Montzen/Herve, met als uitbreiding de landjes van Dalhem, Valkenburg en Herzogenrade. De kaas gold als een gewaardeerde lekkernij: in 1783 bestelde prins Albert van Saksen-Teschen er bij een apoteker van Spa (2), en soms werden de kommandanten van bezettingstroepen goed gestemd door middel van deze lekkernij (3); er waren er zelfs met op elke hoek een verschillende kleur, die teweeggebracht was door toevoeging van kruidensap (4). Limburgse kaas was zo bekend, dat hij ongeveer 160 jaar geleden ingevoerd werd in de Allgäu, in de Zuid-Beierse Alpen. Die streek was toen in volle rekonversie: ze schakelden er over van vlasteelt op weiden, met ruilverkaveling en ontwikkeling van de bevloeiing en de bemesting. Karl Hirnbein (5) speelde hierbij een merkwaardige rol, die hem ook geen windeieren opleverde: hij vergaarde een belangijk grondbezit (dat nu weer opgesplitst is). Hij richtte het eerste toerisme in de streek op, op een berg die hij in zijn geheel gekocht had; op zijn veertigse ging hij in de politiek, was sympatisant van de demokratische beweging van 1848, die in Midden-Europa de vorsten tot het aannemen van een grondwet verplichtte; daarna was hij vier jaar lang volksvertegenwoordiger. Hij zette een uitgebreide handel in kaas op, en daaruit is de huidige verspreing van Limburgse kaas ontstaan. Tot op heden is hij in zijn streek een legendarische figuur. Rond 1935 wijdde Peter Dörfler een trilogie aan hem (6). In 1980 werd in zijn geboortedorp Wilhams de 150e verjaardag gevierd van de Limburgse kaas aldaar (7): `~In diesem Hause machte Karl Hirnbein (1807-1871), der Begrunder der Allgäer Weichkäserei, anno 1830 den ersten Limburgser".Het materiaal van de tentoonstelling blijft bij onze Heemkring bewaard; wie er belangstelling voor heeft kan zich tot de kring wenden (8). J. Nijssen (1) El-Erian, A.F.M. 1969: bacteriological studies on Limburger cheese, Proefschrift, Wageningen, alwaar verdere literatuur [aanwezig in Stadsbibl. Maastricht]. (2) Herz, Frans Josef: Zur Geschichte der Limburger- und Romadurkäse. in: Milchwirtschaftlicher Kalender fu~r das Jahr 1910. Kempten. [aanw. in Universitätsbibl. Köln] (3) Pauchenne, Histoire ... Henri-Chapelle, p. 16 (4) Grand calendrier de Herve 1792. (5) Over Hirnbein, zie: -- Aufsberg, Th. 1913: Bausteine zur Geschichte der Milchwirtschaft im Allgäu; -- Volkheimer, Woifgang (ed.), Lingg, Amalia 1927. Karl Hirnbein, ein Mann aus dem allgäuer Volke. Kempten. -- Roth, Karl Friedrich 1971 : Zum 100. Todestag von Karl Hirmbein. [De Otto-Merkt-Stiftung (. . Versuchsanstalt Milchwirtschaft...) in Kempten bezit een uitgebreide literatuur ter zake. Kopieën ter inzage bij onze Heemkring]. (6) Peter Dörfier, Allgau-trilogie: 1, 1934: Der Notwender; II, 1935: Der Zwingherr; III, 1936: Der Alpkönig [originele uitgave aanwezig in Stadbibi. Maastricht, o.a. OB 342 c 3, CB 343 C 26; de jongste (6e) uitgave (1979) ter inzage bij onze Heemkring]. (7) 150 jaar-viering: dokumentatiemap bij Prov. Dokumentatiecentrum, Begijnhof, Hasselt. (8) Enige literatuur betreffende Limburgse kaas bij ons: -- Lauwers, Le fromage de Herve. In: Lait, dérivés et graisses alimentaires. -- Veldeke, J. v. - (Franssens, Jozef) 1964: Hoe men op Te Veld in Montzen sedert onheuglijke tijden Herfse kaasjes maakte. In: Heem, weemaandelijks tijdschrift voor Overmaas, Halle (Brabant) Jg. 8, Nr 5-6. -- Hees, F. van - 1965. Limburgse kaas, een verkwikkend produkt uit ons eigen heem. In: Ons Heem, tijdschrift ter bevordering van heemkundig gericht onderwijs. 14e. jg. p. 8-11 [Stadbibl. Maastricht]. -- Roemers, J.E. en Morrhaye, M. 1974: Wist U dat echte Herfse kaas in de Voerstreek nog gemaakt wordt? In: Voersprokkels, contactbald van de provinciale middelbare school `s Gravenvoeren, Jg. 5/1; -- Collard, José 1980: Le fromage de Herve menacé. In: Journal d' Aubel 29.2.1980. ======== Vanaf 1573 bestond er in Schoppem, `S Gravenvoeren, een papiermolen. Daarop trok Th.G.A. Bos voor het eerst publiek de aandacht in De Maasgouw 1955/1957. Onafhankelijk daarvan kwamen enkele Belgische papierhistorici deze papiermolens op het spoor: Walter Kaefer uit Malmedy, Alphonse Radermecker uit Eupen, die in zijn vije tijd zélf op de oude manier papier schept, en Jos de Gelas uit Sint Genesius Rode bij Brussel, eigenaar van een voormalig papierfabriek, de Herissemmolen. (In 1984 kwamen ze de zaak ter plekke bekijken). Uit deze belangstelling voor de papierhistorie ontstond in 1986 het tijdschrift "BPH Belgian Paper Historians Association - INFO". En uit deze aktie volgde dan weer, dat de IPH (international association of paper historians) haar 20e kongres in "Belgie" hield, en wel in augustus 1990. Aan ondergetekende werd daarbij de kans geboden om de Schoppemer papiermakerij aan het internationale bevoegde forum voor te stellen. Op zo'n kar moet je springen! Hoe verkoop je nu Schoppem aan een internationaal gezelschap van gespecialiseerde papierhistorici? Europeanen, maar ook Chinezen en Verenigde-Statenaren? Zeker niet met "en toen verkocht A de molen aan B, en in het jaar x werd het molenrad vervangen ..." Van die verhaaltjes zijn er tienduizenden doorheen de wereld. Een eerste zaak was het, deze molen in zijn algemeen Europees verband te situeren: het bleek namelijk dat in 1550 er wel papier gemaakt werd in Brussel/Leuven, in Hoei, in Solingen en in Siegburg bij Keulen, maar niet ten noord-westen van die lijn, o.a. niet in het gebied dat nu Nederland heet. Vijftig jaar later gonst de papiemakerij aan de Noordzee (Dordrecht 1586, Schiedam 1595 ...) Welnu, nét daartussenin valt de oprichting van een reeks nieuwe papiermolens in het gebied van Midden-Maas en Midden-Rijn: Aken (1571), Schoppem (1573), Diiren (1579), Bergisch-Gladbach (1582). Watermerk-onderzoek vindt op heel-Europees niveau interesse; daarom werd een onderzoek naar mogelijke watermerken van de Schoppemer molen ondernomen; gelukkig leidde dit tot een positief resultaat: het staat nu voldoende vast dat watermerken van de types zoals hierbij afgebeeld, van Schoppem afkomstig zijn. Een watermerk is de afdruk van een draadfiguur in de schepzeef. Ten derde dan het taalprobleem in dergelijk meertalig gezelschap: een maximaal gebruik van beelden was hier aangewezen; de watermerken lenen zich daar prima toe, samen met kaartjes van de gebieden waar die merken in de archiefstukken voorkomen. Als de Schoppemer papiermolens nu zover buiten onze streek bekend zijn, moeten we ze dan niet ook ter plaatse eens bekijken? De Heemkring bespreekt ze op 1 maart 1991, en d t in de gebouwen van een voormalige papiermolen zelf, ten huize namelijk van beeldhouwer Sj. Eymael, Vitschen 309 `s Gravenvoeren. Welkom. Jaak Nijssen ===== OVER MOTTES. een bijzonder type van versterkte bewoning Wat het woord "mot" betekent, lazen we in het artikel van Jaak Nijssen over de ondergrond van de kerkheuvel van Sint- Martensvoeren in "D'r Koeenwoof" jaargang 1, nummer 3, n.l.: "hoop aarde" of "drassige grond". Verder blijkt in zijn artikel dat het begrip "mottorens" een aanduiding is voor oude kastelen. Het artikel "Verborgen archeologische geheimen in Voerense Mottt in "Het Belang van Limburg" 22/23 september 1990 vermeldt dat naast de Voerense Mot waar de kerk van Sint-Martensvoeren op gebouwd is, ook nog een andere mot in dit dorp te vinden is, n.1. de verhoogde plek waar de vroegere versterking "Op d'r Hof" heeft gestaan. Deze tweede mot ligt in een weiland tegenover de kerk en is vanuit de lucht goed waarneembaar. Dit artikel wordt bes loten met de overpeinzing dat het vreemd zou zijn indien er twee versterkingen zo dicht naast elkaar gestaan zouden hebben. In de katalogus van de tentoonstelling "Vlaamse archeologie" te Oudenburg geeft Frans Verhaeghe in zijn bijdrage "Archeologische sleutels op "Middeleeuws" Vlaanderen" op pag. 36 de volgende omschrijving van het begrip "motte": "De motte omvat in essentie twee delen: een zgn. opperhof en een neerhof. Het eerste is een kunstmatig opgeworpen, 3 tot 20 meter hoge, aarden heuvel in de vorm van een afgeknotte kegel met een gracht rond de voet; het plateau (met pallisade of muur) droeg' een torengebouw en soms ook bijgebouwtjes. Een opperhof had vooral militaire (en pas daarna residentie le) funkties. Het aansluitende, veelal niervormig neerhof kon ook wat opgehoogd zijn en versterkt met pallisade en gracht; het droeg bedrijfs- en hoevegebouwen, verblijven van ondergeschikten, en soms ook een kasteelkapel (die soms parochiekerk werd)." "Opgravingen op mottes zoals o.m. te Brustem (Limburg) leverden heel wat gegevens op over de ligging (vooral op waterrijke gronden of bij een rivierloop.)" "Er blijven echter nog vele vragen zoals de karakteristieken en de indeling van de neerhof (veelal minder makkelijk toegankelijk omdat er nog een kerk of hoeve op staat)." Misschien sluiten mij niet bekende gegevens omtrent de mot "Op d'r Hof" en de Mot waar de kerk van Sint-Martensvoeren op staat mijn voorzichtige veronderstelling uit, maar hebben wij hier misschien niet ook te doen met EEN motte in bovenstaande zin? Bep Mergelsberg ====== " 'T HUUSKE" IN EEN MUUR VAN DE BOERDERIJ VAN DE KOMMANDERIE TE S INT-PIETERSVOEREN Op 20.9.1990 brachten Fridy Maurer, Jean-Marie Beckers en ondergetekende een bezoek aan Lieve en Eugène Wiertz. In de gang van hun woning, die deel uitmaakt van de Kommanderie van Sint-Pietersvoeren, waren zij tijdens een verbouwing een "huuske" in een muur tegengekomen. Guido Sweron, die de dag voordien stroop was wezen kopen, stelde de heemkring van deze vondst op de hoogte. "`t Huuske" is eigenlijk een nis in de brede muur van de West- zijde van de boerderij. De nis bevindt zich 110/120 cm boven de vloer van de gang, heeft een diepte van 48 cm, een hoogte van 120 cm en een breedte van 73 cm. De onderkant van de nis bestaat uit een 5 cm. dikke plank met in het midden een gat met een doorsnede van 25 cm. (zie: afb. ) Onder dit gat bevindt zich een gemetselde afvoerbuis, die nu opgevuld is met dennenaalden, kolen, stof en leem tot ongeveer 30 cm. onder de plank. Bovenop dit opvulsel trof men twee kleine hoefijzertjes aan. Op de plank zelf lag een plastic hemd-kraag. Lieve en Eugène Wiertz hebben een koevoet van ongeveer 60 cm lang in deze afvoerbuis gestoken, met gestrekte arm, en stootten toen niet op een eventuele harde afsluiting van de "buis" Het gat in de plank heeft aan de voorzijde een kleine inham. De muur waarin zich de nis bevindt is gemaakt van baksteen. De wanden van de nis zijn eerst met leem bedekt en daarna gekalkt. De nis werd afgesloten met twee deuren. Over de deuren heen was een lattenwerk geplaatst en daarover heen was leem gesmeerd. Deze nis is minstens 50 jaar afgesloten geweest want de vorige bewoners, de vader van Eugène Wiertz, had wel een vermoeden dat er een open ruimte achter de wand was maar heeft het "huuske" zelf nooit gezien. Hij heeft hier 50 jaar gewoond. Zoals gezegd, bevindt "`t huuske" zich op een hoogte van 110/120 cm. boven de vloer van de gang en we vroegen ons dus ook af hoe het mogelijk was geweest om daarop plaats te gaan nemen. Een klein trapje dat eronder geplaatst was ? Maar misschien is ook het volgende mogelijk. Rechts van de nis bevindt zich een raampje dat half schuilgaat achter de trap die naar boven leidt. (zie: afb.2). Gewoonlijk plaatst men geen raampje achter een trap en misschien is de trap dus van links naar rechts verlegd. Als dit het geval was dan kon men na een trede of twee, drie van de vroegere trap de deuren van "`t huuske" openen en met gemak op "`t gemak" plaatsenemen. De volgende vraag die we ons stelden: "Waar gaat die afvoer"buis" precies naar toe?" De gracht ligt ongeveer 4 meter lager dan de nis. Aan de buitenkant is geen afvoerbuis te zien volgens Euge'ne en Lieve. Zij veronderstellen dat deze buis onder water in de gracht zou uitkomen. We zijn daarom ook de buitenmuur even gaan bekijken. Het valt eigenlijk meteen op dat op de plaats waar zich "`t huuske" bevindt de buitenmuur een andere, veel lichtere kleur voegwerk heeft dan de rest van de muur. Misschien duidt dit voegwerk op een afgebroken uitbouw maar er kan natuurlijk ook sprake zijn geweest van een restauratie van het voegwerk op deze plek. Bep Mergelsberg. ========== Onze bijdrage aan de Trip-Sop-feesten. Op 12 augustus 1990 vonden te `s Gravenvoeren de jaarlijkse Trip-Sop-feesten plaats en ook onze kring was present met een stand rond het thema "Stroperij". Geen stand over het vervaardigen van stroop, want alleen afgaand op de naam "Stroperij" had dat natuurlijk ook gekund, maar een goed geslaagde tentoonstelli n g van allerlei werkt ui gen die gebruikt werden om te stropen. Ook lieten we, opgezette, dieren zien waarop met behulp van een speciaal werktuig illegaal jacht werd gemaakt. Zoals bijvoorbeeld: een das met de daarbij behorende dassetang of een haas met een speciale riek waarmee men azen stroopte. Een zalm kom je nu in onze wateren niet meer tegen maar op onze tentoonstelling kon men nog een zalm-haak zien waarmee men -in vroeger tijden zalmen ving, alhoewel dit verboden was. Volgens Th. Broers is in 1924 de laatste zalm in de Berwijn gestroopt De levende fret in zijn fret-kist had veel bekijks. Fretten werden gebruikt bij het freteren, een bepaalde manier om konijnen uit hun hol te krijgen. Men zette een fret in een konijnehol en sloot de uitgangen af met "buugele", speciale netten om de door de fret opgejaagde konijnen in op te vangen. Ook deze "buugele" waren in onze stand te zien. Ander stropersmaterieel dat we tentoonstelden en dat allemaal afkomstig is uit de verzameling van ons lid Th. Broers, was: een val voor bunzings en hermelijnen; een marter-val; een vis- "haam"; een net voor vogelvangst; een val voor kraaien; een ratten-val; een val voor wezels; een haze- en konijne-strop en "e reekske vaor truute", een riek om forellen te vangen. We zouden de heemkring niet zijn als we ons op een bepaald moment niet zouden afvragen hoe men nu bijvoorbeeld een steenmarter in het Limburgs noemt. Wel, het Limburgse woord voor het Nederlandse "steenmarter" of het Vlaamse (volgens de Van Dale is het echter een gewoon Nederlands woord, zonder de toevoeging: "Zuid-Nederlands") "fluwijn" is "foeing". Ook een boommarter noemt men zo. Een wezel is t,, ne wezzel" en een bunzing, t,, ne veurder" of "`ne fies".(Th. B, JN, LS) Op de leestafel van onze stand was natuurlijk ook informatie te vinden van groepen die tegen de stroperij in verzet komen. Verder vond men daar oude foto's uit de Voerstreek die voor 40 bfr. te koop werden aangeboden en men kon er kennis maken met ons tijdschriftje "D'r koeënwòòf". De medewerking aan het Trip-Sop-feest in deze vorm vinden wij zeer geslaagd, veel belangstellenden hebben onze stand bezocht en wij vinden alvast dat dit zeker voor herhaling vatbaar is. Bep Mergelsberg ===== Het kontakt met de ijveraars voor het behoud van het kerkhof van GERLINGEN (Luxemburg) gaat voort. Aanvraag vanuit Gemert, Noord-Brabant, om inlichtingen over het geslacht BOUR (o.a. Veurs, Sint Martensvoeren). Aanvraag vanuit Vucht (Maasmechelen, Belg. Limburg), om inlichtingen over een Missiekruis met GIETIJZEREN korpus (spanwijdte 940 mm, hoek tussen de armen 140 graden), vergelijk Lenssen 1989, type Cdcg 5 en 6. Het artikel van Roger Delmeire (Landen, Vlaams Brabant) over antropomorfe SARKOFAGEN aldaar (stenen grafzerken die de vorm van het menslijk lichaam volgen), is verschenen (Ons Landesn Erfdeel Jg. 13, Nr. 38, 1 december 1990); hierbij werd door ons geadviseerd (zie Koeënwòòf 1990 nr. 3 p, 3). Bij de kursus Toeristisch Medewerker van de Provinciale AVONDLEERGANGEN Sociale Promotie gaven onze medeleden J. Nijssen rn Rob Brouwers lessen "Heemkunde", "Struktuur van de Limburgse Taal" resp. "Geschiedenis" en "Geschiedenis van de Limburgse Taal". Op 29 december 1990 zijn we in de kerk van Sint Martensvoeren de KERSTSTAL gaan bekijken, die door ons medelid Jaak Lemmens en zijn gezin jaarlijks (al sedert 41 jaar) aldaar wordt opgesteld; tevens hebben we een bezoek gebracht aan de Columbiaanse familie Gamez in Sint Pietersvoeren en hun kerststal (el Belèn); de Columbiaanse traditie verschilt in veel opzichten van de onze: ondergrond van schaafspanen, niet van mos lijk bij ons, kerststal vergezeld van talrijke huizen: het hele dorp Betlehem; boekje met kerstnoveen; hun kerstliederen zijn uiteraard ook heel anders. ==== "Rekonstruktie van de Wijngaardshof (1)" door: Piet van Caldenborgh in "Grueles" december 1990, 10e jaargang, nr 4. Op zoek naar de waarheid aangaande de oorsprong en de inhoud van de naam "de Wijngaardshof" in Gronsveld of hoe deze naam door o.a. een verband met Sinnich naar zijn oorsprong en betekenis verklaard kan worden. Een schoolvoorbeeld van hoe men te werk kan gaan om een oude plaatsnaam van een te verantwoorden betekenis te voorzien. "Het kruis "Aon `t Beelsje"" door: (ons lid) Leon Olislagers in "Grueles" december 1990, 10e jaargang, nr. 4. Een beschrijving van de plaats en het kruis "Aon `t Beelsje". Vanuit de wetenschap dat wegkruizen vaak verdwijnen als er niemand een oog op houdt en het verzorgt, richt de schrijver zich speciaal tot diegenen die de zorg voor een wegkruis op zich zouden willen nemen. Een initiatief dat onze heemkring voor de Voerstreek zou kunnen herhalen. "3 Eeuwen Jonkheid St. Aloysius Mheer 1690-1990" door: R. Dautzenberg, P. Dobbelstein, F. van Gerven, R. Lemlijn en W. Senden. Verkrijgbaar bij W. Senden, Op `t hovelke 6, Mheer. Kostprijs fl0,-. Een
66
pagina's tellend boekje waarin omschreven wordt welke invloeden
een rol hebben gespeeld bij het in het leven roepen van een
jonkheid en hoe we ons zo' n jonkheid in vroeger tijden
eigenlijk het best kunnen voorstellen. Daarnaast treffen we er
beschrijvingen aan van de aktiviteiten die de jonkheid van Mheer
door de eeuwen heen en nu nog voor haar rekening neemt. ZOEëRM0OS KINT ME EEGES MAKE ! Voor een "baar" van 10 liter heb je ongeveer 10 kg kool nodig. 5 kg witte kool en 5 kg savoye kool. Neem vaste kolen, deze zijn gemakkelijker te schaven. Was de "baar" in heet soda-water en spoel ze met warm water na. Weeg de hele kool en noteer het gewicht. Verwijder de slechte of donkergroene buitenste bladeren en leg deze op een weegschaal. Snijd de kool doormidden. Schaaf de kool en leg de kern eveneens op de weegschaal. Het aantal gram afval wordt afgetrokken van het gewicht van de hele kool. Noteer het netto gewicht van de kool op een apart papier. Leg de geschaafde kool op een tafel. Schaaf de witte en de savoye kool om beurten en volg steeds de bovenstaande werkwijze.Als alle kool geschaafd is tel je de netto-gewichten samen. Neem per kg geschaafde kool 12,5 gram zout. Doe het zout op een bordje en strooi dit voor ongever 1/3 over de hoop kool. Haal dan met beide handen de onderste kool boven en strooi er weer zout op. Zorg dat het zout gelijkmatig verdeeld is over alle kool. Neem de "baar" en doe er twee keer met twee handen kool in. De kool moet heel vast aangestampt worden met de vuisten. Doe om de 5 cm aangestampte kool 2 à 3 jeneverbessen. Hoe breder de "baar", hoe meer bessen. Als de "baar" voor 1/4 vol is moet het sap tussen de vingers te voelen zijn als je de kool vastduwt. Als de "baar" helemaal vol is en je duwt met twee vuisten op de kool, dan moeten de beide vuisten nagenoeg onder het sap staan. Leg een doek (een zakdoek bijv.) over de kool. Duw de randen van het doek tussen de "baar" en de kool naar beneden. Leg hierop een omgedraaid bord en daarop een steen van 2 à 3 kg. Maak die steen eerst goed schoon. Hierover leg je een theedoek. Zet de "baar" buiten onder een afdak. Er moet namelijk frisse lucht aan de kool kunnen komen maar geen regenwater. Als de "baar" helemaal vol is gemaakt met kool, stroomt er na een paar dagen sap over de randen. Ook komt er schuim op te staan. Laat dit allemaal gewoon zijn gang gaan. Na een week kontroleer je of de kool nog onder het sap staat. Is dit niet het geval dan doe je op 1 liter koud water een koffielepel zout. Dit breng je aan de kook, even laten doorkoken en af laten koelen. Als dit zout-water koud is, giet je het over de kool. Na de tweede week voer je diezelfde kontrole nog eens uit. Staat er nog sap op de kool dan laat je het zo. Is dit niet het geval dan handel je als hierboven. Zie je bij de eerste of tweede kontrole dat er erg veel vaste schuim (kim) is ontstaan op het doek, dan verwijder je die. Het doek pak je daarna weg en spoelt die uit onder een hete kraan. Daarna leg je het doek terug op zijn plaats. Als het flinker begint de vriezen zet je de "baar" binnen op een koele, donkere plek, bijv. in de kelder. Zes weken na het schaven van de kool is de zuurkool klaar. Eet smakelijk
Bep Mergelsberg
=========== WAALS BIJ DEKREET ERKEND ALS BINNENLANDSE REGIONALE TAAL Uittreksel van "Walen op zoek naar standaardtaal" van Guido Fonteyn in "De Standaard" 12/13 januari 1991. (BM) De Union Culturelle Wallonne vierde op 12 januari 1991 de erkenning bij dekreet van het Waals als taal. De erkenning geldt ook voor dialekten van Germaanse oorsprong, zoals het Luxemburgs. (En de taal van Montzen en omgeving ? ) De stuwende kracht achter dit dekreet is de Union Culturelle Wallonne, met als voorzitter Paul Lefin die als kollegestudent vroeger nog meemaakte dat wie betrapt werd op het spreken van de Waalse taal het verderfelijk merkteken kreeg waar Ernest Claes zo roerend over schreef, in een andere periode en een andere taal. "Mij gaat het er daarbij niet zozeer om of het Waals na het jaar 2000 nog zal bestaan", merkt Lefin op, "maar dat degenen die het Waals gebruiken gerespekteerd worden, of dat nu jongere scheppende kunstenaars zijn, die het Waals opnieuw ontdekt hebben, of ouderen, die altijd het Waals hebben gesproken. Ik doe dus niet aan archeologie, maar aan humanisme." Paul Lefin merkt overigens op dat hij het Waals als zijn moedertaal ervaart en niet het Frans. De Union Culturelle Wallonne telt 227 aangesloten verenigingen, die vorig jaar 1248 vertoningen of ontmoetingen in het Waals organiseerden voor 264379 betalende toeschouwers. Onder deze 227 verenigingen zijn er l57~teatergezelschappen, die over 5072 leden beschikten. Zij voerden 1103 toneelopvoeringen op. 52 verenigingen zijn literaire kringen of verenigingen die ijveren voor het gebruik van het Waals op school. In 1983 keurde de Franse Gemeenschap een dekreet-Urbain goed waarbij het gebruik van het Waals op school werd toegelaten. Aangezien hiervoor geen cent op de begroting werd uitgetrokken, bleef dit dekreet een dode letter. Lefin is van oordeel dat op basis van het nieuwe dekreet gemeenten en provincies aktiviteiten in het Waals kunnen organiseren in het raam van hun gewone betoelaging. Hij heeft het dan ook over een historisch moment. Op de vraag of Lefin over tien jaar misschien mee zal ijveren voor het verkrijgen van het statuut officie~le taal" voor het Waals antwoordt hij ; "We zullen zien (kaart: De Waalse taalkaart (bron: Atals Linguistique de la Wallonie) ========== Lezing. Tentoonstellingen. "Die
Postgeschichte im Göh1talraum, in het "Göhltalmuseum",
Maxstrasse 9, Kelmis. Van 22.2.1991 tot 17.3.1991. Nederlandse
dialektendag. Congres
rendierjagers. Wim
Anderson INHOUD:
Léon Olislagers -- EEN STUKJE FAMILIE-GESCHIEDENIS DOBBELSTEIN (vervolg).... 25 Heemkring - UITZONDERLIJK TOEGANKELIJK IN VOEREN 1991.................... 28 Heemkring - EEN TENTOONSTELLING OVER ONZE EIGEN LAATSTE "ESKIMO'S".... 33 Servé Gubbels ---- 'T VREUGJAOR, gedicht................................... 38 Foto Moelingen hondskarren......38 Bep Mergelsberg ---- PUBLIKATIES............................................. 39
====== EEN STUKJE FAMILIE-GESCHIEDENIS DOBBELSTEIN (vervolg)
Op
2
november 1756 werd in de kerk van Sint Maartensvoeren gedoopt
Petrus (Peter) DOBBELSTEIJN (ook wel DOBBELSTEEN). Hij was
echter in Sint Pietersvoeren geboren, als zoon van Johannes
Dobbelstijn en Maria Heusschen. Maria
was op 11 januari 1761 in Gulpen gedoopt, ze was een dochter van
Jacobus Debie en Laurentiana Knops.
Uit
dit huwelijk werden acht kinderen geboren: Léon Olislagers oét Groéselt Op 26 mei en 2 juni 1991 werden, in het raam van de aktie "Uitzonderlijk Toegankelijk", de kerken van Sint- Martensvoeren, Sint-Pietersvoeren, De Plank, Teuven en Remersdaal voor het bredere publiek opengesteld. Dat was ook het geval met het voormalige Kapittelhuis van Sint- Martensvoeren (nu Kultureel Centrum "Het Veltmanshuis"). De belangstelling was bemoedigend. Op 20 oktober komen de kerken van 's-Gravenvoeren en Moelingen aan de beurt. "Uitzonderlijk Toegankelijk" is een verwezenlijking van de gewestelijke VVV "De Voerstreek", die hiervoor de medewerking kreeg van de Parochiegeestelijkheid, de Gemeentelijke Kulturele Raad, het Davidsfonds Voeren, het Kultureel Centrum van de Vlaamse Gemeenschap en onze Heemkring. Wij namen op ons om voor elk bouwwerk een tekstblad op te stellen (1/3 A4, tweezijdig). Daarvoor werd de literatuur op een enigszins systematische wijze doorgenomen. Het resultaat van die opzoekingen werd uiteraard bewaard. Het is de bedoeling dat de tekst in de verschillende gebouwen ter beschikking wordt gesteld van de bezoekers, ook na de uitzonderlijke openstelling. Bovendien waren leden van onze kring aktief als gids bij het bezoek van de gebouwen en de kerkhoven. Hierbij de teksten voor Moelingen en 's-Gravenvoeren, die opgesteld werden met medewerking van pastoor Stienaars. + + De kerk van MOELINGEN + + LIGGING. De kerk is vrij juist geografisch georiënteerd. Het stratennet is duidelijk door de kerk beãnvloed: de weg loopt er met een wijde boog omheen. De oorlog 14-18, die Moelingen zo zwaar trof, heeft ook dit plein ingrijpend gewijzigd: het W-deel van het huidige kerkhof en plein was vòòr die tijd een hoeve! De drie geledingen van de voorstaande toren (beschermd monument KB 3.8.1956) zijn door waterlijsten gescheiden; de huidige klokken-verdieping (in blauwe steen) is een jongere toevoeging. Op basis van het ruwe metselwerk beschouwt men de oudere delen van de toren als ROMAANS en dateert men hem tussen 1000 en 1250 (4). De toevoeging kan, gezien het materiaal, even oud zijn als het middenschip. BAROKKE ingangsdeur en venster. Achtkantige, ingesnoerde spits. Arduinen (in principe basilikaal) SCHIP van drie traveeën, in MAASGOTIEK, met typische kapitelen, zoals men die ook aantreft in Weerst (Warsage), Breust, Eijsden en Noorbeek. Er waren waarschijnlijk hoogvensters. Van dit schip is aan de buitenzijde een strook zichtbaar, boven het dak van de zijbeuk. Dergelijke gotiek dateert men rond 1300-1400 (6). Het koor van een travee met drievlakkige sluiting, de zijkapellen, het transept en de noorder-zijbeuk werden in 1906-07 NEOGOTISCH gebouwd door architekt Math. Christiaens van Tongeren (8). Van het oude koor hebben we geen afbeelding, wel een plattegrond (kadaster). Het koor sloot direkt aan bij het huidige schip, en was 7 meter lang. De zuider-zijbeuk is in BAROK metselwerk, baksteen met mergelstenen vak-indeling; de vensters werden echter bij de ingreep van 1906-07 neogotisch omgewerkt. Koor, transept en middenschip zitten nu onder een gemeenschappelijke KAP, de zijbeuken hebben een eigen lessenaardak. Van op de zolder van het middenschip zijn de aanzetten van het vroegere, hogere, plaasteren gewelf zichtbaar. Het huidige stucgewelf heeft een alliantiewapen Hans-Willem v. Kerkem (+1710) en Barbara van Gulpen (+1735); zij waren heren van Berne (Berneau) en tienden-heffers in Moelingen (2, 3). De ROKOKO-versiering moet later zijn aangebracht dan de heraldiek; stucgewelven van de zijschepen: N: Ten-Hemel- Opneming van Maria met twee engelkopjes; Z: ongedefiniëerd wapen en monogrammen van de O.L.V. en Sint Jozef.
GESCHIEDENIS. In Moelingen wordt een pastoor vermeld in 1178 (1), binnen de bouwperiode van de toren dus. KERKGEMEENSCHAP. De kerk is gewijd aan O.-L.-V.-Ten-Hemel- Opneming; Sint Rochus is de 2e patroon. Voor velen is deze kerk een centrum voor hun religiositeit; het wordt tevens in sociaal opzicht als het centrum van het dorp ervaren; een waaier van verenigingen is in verschillende mate kerkgebon- den. De parochie wordt, lijk 's-Gravenvoeren, bediend door pastoor Stienaars. Uurregeling van de missen: VVV.
MEUBELS en BEELDEN De
eiken
biechtstoelen zijn 18e eeuws, rokokko; de eiken credenstafel uit
de 2e helft van de 18e eeuw. Het blad van dit tafeltje is jonger
(5). -------- (1) Cartulaire St. Paul, BSAHL tome 1, p. 168; (2) Simenon G. 1939, Visitationes; (3) Belonje J. 1961, Gedenkwaardigheden; (4) Timmers J.J.M. 1971, Kunst Maasland I (5); Geukens 1975 Fotorepertorium; (6) Timmers J.J.M. 1980, Kunst Maasland II. (7) De Hervorming in Limburg, een Voerens commentaar bij een tentoonstelling 1985, p. 14-15; (8) Oude Land van Loon 1985. Tekst: Heemkring Voeren e.o, mmv. Toine Timmers. 1991.
+ + De kerk van 's GRAVENVOEREN + + LIGGING. De kerk is vrij juist geografisch georiënteerd. Haar inplanting wijkt opvallend af van die van de omgevende straten en huizen. Tot in de dertiger jaren had ze nog haar kerkhof: tussen dit en de huizenrij (met huidig VVV-kantoor) bleef er slechts een weg van 5 m breedte over. Het dorpsplein, 'D'r Plei', strekte zich slechts uit van aan het koor tot aan de brug over de Voer bij het Jezuietenhof. Voorstaande TOREN van één geleding uit arduin en drie ver-dere geledingen uit mergelsteen, gescheiden door kordons; achtkantige, ingesnoerde SPITS. Bakstenen pseudo-basiliek (1782-1786: 5) met SCHIP van 5 traveeën. KOOR van 2 travee-ën en een drievlakkige sluiting. Koor en schip zitten onder een gemeenschappelijk KAP. INTERIEUR: houten tongewelf. GESCHIEDENIS. In 1083 schenkt de graaf van Luxemburg de kerk van 'Furen' aan het Benediktijner Munster van die stad (5). In 1262 wordt de pastoor van 's-Gravenvoeren vermeld, meteen de oudste ons bekende tekst waarin dit dorp met zijn volle naam wordt genoemd (2). Het is normaal dat er pas een onder-scheid gemaakt wordt tussen 's-Gravenvoeren en de andere Voerens, als Voeren werkelijk uit meer dan één deel bestaat; Sint Pieter en Sint Marten worden pas in 1254 vermeld. Uit 's-Gravenvoeren ontstonden aan de parochies Mheer, Noorbeek, Weerst (Warsage) en Aubel (3). In 1616 verkoopt het Munster zijn Voerense rechten aan de Jezuieten van Maastricht (5). BOUWGESCHIEDENIS. Het huidige kerkgebouw bewaart geen zichtbare sporen van een zeer oude kerk. De romaans aandoende bogenfriezen van de toren zullen niet ouder zijn dan de gotische konsooltjes waar ze op rusten; ze zijn het produkt van architekturaal konservatisme (4). Dat er van een oudere kerk niets is overgebleven ligt daaraan, dat er geld genoeg was om tot venieuwing over te gaan. De torenspits werd ca. 1600 gerestaureerd (5). Het huidige kerkschip met koor is gebouwd door de Antwerpse bankier J. B. Cogels, die de Jezuieten was opgevolgd nadat hun orde in 1773 was opgeheven. De bakstenen werden ter plekke gebakken, en de kerkdiensten vonden plaats in de tegenoverliggende hoeve 'de Posthoren' (gevelsteen 'CORNET 1777') (7). KERKGEMEENSCHAP. St. Lambertus-kerk; traditionele devotie tot Sinte Barbara. De kerk is een centrum van religiositeit en wordt tevens in sociaal opzicht het centrum van het dorp ervaren, dat ook de buurtschappen Schoppem, (Alten)Broek e. a. omvat; van de kerk gaat de jaarlijkse processie uit; meerdere verenigingen zijn in verschillende mate kerk-gebonden. De parochie behoort tot het bisdom Hasselt (1967) en tot het dekanaat Voeren; ze wordt, zoals die van Moelingen, bediend door pastoor Stienaars. Uurregeling van de missen: VVV. Barok HOOFDALTAAR, laat-18e e.(5), met Calvarie-schilderij en, in de altaartafel, een marmeren "Laatste Avondmaal". Twee engelen staan op wacht, soldaten van de nieuwe strij-dende kerk van de Contra-Reformatie. De gepoly-chromeerde houten Madonna in het N-ZIJALTAAR (1e kwart 18e e.: 4), met invloed van de Luikse beeldhouwer Jean Delcour, is enkele tientallen jaren ouder dan het altaar. 18e eeuws Z-zijaltaar met altaartafel 'het huwelijk van Maria en Jozef'. De 3 al-taren zijn afkomstig van de St. Madeleine-kerk te Luik (6). MEUBELS. Biechtstoelen uit de 17e e. De bewaarde delen van de kommuniebank, met biechtstoelen voor hardhorigen, zijn laat- 18e eeuws evenals de eiken kerkbanken (5). De weelde-rige preekstoel (4e kwart 18e e.: 4) komt ook uit St. Made-leine te Luik (6); hij toont in reliëf bustes van de vier evangelisten. Op het klankbord met een duif (H. Geest) en een beeld van de Aartsengel Michaël die de Duivel vertrapt. Neogotische DOOPVONT met als voetstuk (13e e.: 4), een maasgotisch kapiteel. De smeedijzeren kroon erboven (4e kwartaal 18e e.?: 4) zou een geschenk zijn van de parochies Noorbeek en Mheer nadat ze zelfstandig waren geworden (6). Een biezonder 18e eeuws wijwatervat is te zien links achter in de kerk, aan een van laatste kerkbanken. De BEELDEN van de HH Lambertus, Servatius, Antonius van Padua (1651), O.L.Vrouw (1707) en Barbara (1720) komen vermoedelijk nog uit de oude kerk (1, 6). Een beeld van de H. Rochus uit 1628 "opgericht ter oorzake van de peste", is sinds ca. 1965 spoorloos (6). Krucifiksen uit de 16e en de 17e e., één boven het koor, één rechts achter in de kerk. De 14 grote kleurVENSTERS (1906-1908) mèt het schilderij van het hoofdaltaar stellen de 15 mysteries van de H. Rozenkrans voor. De vensters werden geschonken door notabelen uit die tijd. Wapen de Schiervel van Altenbroek (twee klaverbladen) ORGEL (Peerboom & Leyser, Maastricht, 1875), vervangt een instrument dat uit klooster Hoogcruts kwam (1803: 6). Oude stenen GRAFKRUISEN (17e en 18e e). Een drietal fragmen- ten van GRAFPLATEN die her en der in het dorp voorkomen zul- len wel uit de kerkvloer afkomstig zijn. PASTORIE met chro- nogram 'LaUs sUperIs Cerno DeViCtIs hostIbUs orbeM (1774): 'Ik ontwaar godzijdank een wereld waar de vijanden verslagen zijn' (zinspeling op de pas opgeheven Jezuietenorde?) -------------------- (1) Parochieregister 1824; (2) Ernst, S.P. 1847. Histoire Limbourg VI p. 259; (3) Simenon G. 1939, Visitationes; (4) Timmers J.J.M. 1971. Kunst Maasland I, p. 161; (5) Geukens B. 1975. Fotorepertorium; (6) Brouwers Rob. Voeren Aktueel 1986 nr. 4 en pers. mededeling; (7) Leersen J.TH. 1989 Notitieboek pastoor d'Affnay. Voor informatie kunt u terecht bij: J. Nijssen, Veurzerveld 28a, B-3790-Sint-Martensvoeren tel. (041) 81.03.11 Van 13 juli tot 18 augustus zal in de Provinciale School in Voeren de tentoonstelling "Rendierjagers, prehistorische tentenkampen nabij de Maas" te bewonderen zijn. Deze tentoonstelling is een realisatie van het Provinciaal Gallo- Romeins Museum van Tongeren. De Provinciale Scholen Voeren en de Heemkring Voeren en omstreken verleende hun medewerking en werden ondersteund door de Gewestelijke VVV Voerstreek, de "Gidsenkursus Voeren", het Kultureel Centrum van de Vlaamse Gemeenschap "het Veltmanshuis", Voeren en de Gemeentelijke Kultuurraad Voeren. De tentoonstelling is gewijd aan de Magdaleniaan-mensen en wil vooral de levenswijze van deze vroege bewoners van onze streken voor de geest roepen, veeleer dan een technische uitstraling van de gevonden voorwerpen te presenteren. Heel bijzonder is natuurlijk dat deze tentoonstelling onder meer handelt over mensen die ca. 12.000 (!) jaar geleden in MESCH de lokale vuursteen de "Stenen Berg" opdroegen om hem daar te bewerken, en meteen van daaruit de tocht van de rendieren te observeren. De aanleiding tot de inrichting van deze tentoonstelling in Voeren ligt dan ook in de veronderstelling dat de rendierjagers die ooit Mesch bezochten, waarschijnlijk ook wel eens voet op Voerense grond hebben gezet. Wij nodigen u dan ook uit om, eventueel samen met uw kinderen, uw eigen laatste "eskimo' " te komen bekijken. Als versteend zitten zij in ieder geval elke zaterdag- en zondagmiddag van 14.00 u. tot 18.00 u. en tussen de bovengenoemde data te wachten om ons te tonen wat vakmensen in onze tijd over hen aan de weet zijn gekomen. De toegangsprijs bedraagt 30 fr. of f1,50. Kinderen onder de 12 jaar kunnen gratis binnen. Voor groepen gelden speciale tarieven en zijn ook andere openingstijden mogelijk. Gidsen kunnen een rondleiding verzorgen. Hiervoor kunt U kontakt opnemen met het VVV de Voerstreek (tel. 041/81.07.36).
HET KLIMAAT VOOR EN NA EN TEN TIJDE VAN HET MAGDALENIEN. Verschillende keren werd het in Europa zo koud dat er zich in de bergstreken grote ijskappen konden vormen. Deze ijstijden werden afgewisseld door perioden met een warmer klimaat, vergelijkbaar met het huidige of zelfs nog milder, zodat het ijs weer grotendeels smolt. Voor onze streek is het pleistoceen een zeer belangrijk tijdperk geweest. In de voorafgaande miljoenen jaren waren de fundamenten van het gebied gelegd, in het pleistoceen echter kreeg het landschap zijn huidige vorm. Toen werden de dalen gevormd door de uitschurende werking van het smeltwater. (1) Toen het klimaat, ca. 12.000 jaar geleden gunstiger werd, week de toendra voor schaarse berken, naalbomen en wilgen. In dit landschap zwierven de mensen van het Magdaleniaan-volk rond.
HET KWARTAIR. geologische tijdschaal. (2) De Magdaleniaan-mensen of de rendierjagers. De aanwezigheid van de rendierjagers in Noord-oost België en Zuid-Nederland moet gesitueerd worden tussen 13.000 en 10.000 voor Christus. Exacte gegevens hebben we hierover niet door het ontbreken van dateerbare resten (houtskool of ander organisch materiaal). In die periode was het in onze streken nog koud, alhoewel we toen aan het begin stonden van de geleidelijke klimaatsverbeteringen. De rendierjagers hadden veel meer met ons gemeen dan de Neanderthalers, die daarvoor deze streek bewoonden. Ze leefden in een open landschap waarbij we onze streken moeten voorstellen als een arctisch gebied met hier en daar wat berken, vaak dwergberken en dennen. De fauna bestond vooral uit rendier- en paardenkudden waarop dan ook druk jacht werd gemaakt. Deze dieren konden voorzien in heel wat voedselbehoeften van de mens en leverden hem ook andere grondstoffen als hoorn, been, huiden en pezen. Verder kon de mens ook gebruik maken van kruiden en wortels. De rendierjagers kwamen oorspronkelijk uit Frankrijk, waar ze de meest verfijnde prehistorische kunst voortbrachten. Al snel gingen ze ook het Duitse Rijnland bewonen, van waaruit ze ook soms onze streken bezochten, op zoek naar goede vuursteen. We mogen onze streken - tenminste in de huidige stand van het onderzoek - dus zeker niet zien als een permanent bewoond gebied, maar eerder als een streek waar men regelmatig naar toe trok om aan goede grondstoffen te geraken. Dat ondertussen ook aan jacht werd gedaan moge duidelijk zijn. Hoewel onze streken slechts een randgebied waren, zijn de vondsten daarom niet minder sprekend: al de opgegraven sites leverden meerdere duizenden vuurstenen voorwerpen op. De tot nog toe opgegraven sites liggen steeds op een plateau met goed uitzicht op de omgeving - de jacht op rendieren zal hier zeker van belang zijn geweest - en meestal met goede vuursteen in de onmiddellijke nabijheid.
INDELING VAN DE STEENTIJD IN Z.-LIMBURG EN OMGEVING. (3) Over
de
jacht hebben we weinig direkte gegevens door het ontbreken van
organisch materiaaal. Waarschijnlijk maakte men gebruik van
spreekdrijvers zoals vele "primitieve" volkeren dit heden ten
dage nog doen. Kunstuitingen kennen we evenmin in onze streken,
doch we mogen veronderstellen dat organisch materiaal hiervoor
soms gebruikt werd. Vuursteen uit onze streken werd terug
gevonden in het Duitse Rijnland: misschien namen de
rendierjagers het zelf mee naar deze gebieden, maar misschien
werd deze grondstof ook verhandeld zoals dat ongetwijfeld het
geval was met vele schelpensoorten. Wanneer de laatste
rendierjagers hier verbleven is voorlopig nog niet duidelijk.
Rond 10.000 voor Christus lijken ze van het toneel verdwenen:
het klimaat werd milder en de begroeiing weelderiger, waardoor
de rendieren waarvan ze zo afhankelijk waren geleidelijk aan
naar het noorden trokken. De tijd was nu rijp voor een
permanente bewoning van onze gebieden door mensen die zich wel
aan het gewijzigde milieu hadden weten aan te passen.
VUURSTEENBEWERKING TEN TIJDE VAN DE RENDIERJAGERS. Tijdens het midden-paleolithicum werd vooral gewerkt op basis van afslagen. Na bewerking werd de vuursteenklomp het werktuig. Vuistbijlen van onze Neadertalermens zijn hiervan een bekend voorbeeld. Tijdens het jong- of boven-paleolithicum ontwikkelde zich echter de kling-techniek. De rendierjagers maakten dus hun werktuigen van speciale stukjes vuursteen, de klingen, die ze van de vuursteenklomp afsloegen. (4) Deze klingen zijn minimaal dubbel zo lang als breed en hebben dus min of meer de vorm van een mes. Voor het aanmaken van de Magdaleniaan-klingen had de prehistorische mens goede vuursteen nodig, een reden waarom hij in onze streken doordrong. Bij de klingtechniek vertrekt men vanuit de vuursteenknol die meestal met een klopper uit rendiergewei van de ruwe buitenkant wordt ontdaan ("ontschorst"). Op de ruwe vuursteenkern wordt na enkele elementaire voorbewerkingen een schuin, plat vlak aangebracht, het slagvlak. Dit vlak wordt verder nog voorbereid door kleine afslagjes. Daarna worden er meestal met een tussenstuk uit gewei, klingen van de kern afgeslagen. De Magdaleniaan-klingen konden een lengte van wel 20 cm hebben. Tenslotte kunnen er dan "retouches", dit zijn in feite kleine miniem afslagjes, aangebracht worden om er een werktuig van te maken. Zo kennen we de eindschrabbers voor het schrapen van huiden, boren om gaatjes in huiden te boren voor het maken van kledij en stekers voor beenbewerking of om te graveren. Er zijn aanduidingen dat een aantal klingwerktuigen op een houten steel werden bevestigd, wat hun bruikbaarheid zeker vergrootte. (5) Hoe de prehistorische mens zijn werktuigen precies maakte zal op zondag 14 juli van 14 tot 15 uur door J. Janssens gedemonstreerd worden.
BRONNEN. Foto Moelingen hondskarren: reproduktie van een foto uit ca. 1895 gemaakt door de amateur- fotograaf Barbay. De foto werd genomen ter gelegenheid van de september- kermis in Moelingen. Toen was het een traditie om een 30- tal honkskarren met de daarbij behorende hond te versieren en daarmee een rondgang door het dorp te maken. Na 1914 (WO 1) werd dit niet meer gedaan === 't
Is oethòòt, 't is vreugjaor, 't is lente 't
Werdt oethòòt zagge vreuger de owwer luuj 't
Werdt vreugjaor, 's mórgens huur-s-te de väöegelkes wer zinge 't
Is lente, sleutelbloem en madeliefje gaan weer bloeien Servé Gubbels (Noorbeek) De oudste stenen grafkruizen van het Maasland, door onze voorzitter Jaak Nijssen, in Liber Amicorum Prof. Dr. Jozef van Haver. 1991, blz. 263. Het kruis aan het "Kattebreukske", door ons medelid Léon Olislagers, in Grueles, jrg. 11 nr. 2, blz. 109. Het "dialekten"-boek "Kroesels op de bozzem". Het boek dat uitgegeven werd bij gelegenheid van de Nederlandse dialektendag op 16 maart j.l. in Den Bosch. De uiteenzettingen die tijdens deze dag, door o.m. de Gentse hoogleraar J. Taeldeman, zijn gehouden, zijn in dit boek opgenomen. In "De Standaard" van 18 maart 1991 werd aan de lezing van Taeldeman ruim aandacht besteed. Hij beweert dat de teloorgang van het "dialekt" in Vlaanderen duidelijk samenhangt met de opgang van de Standaardtaal. Volgens hem heeft men de Standaardtaal gepropageerd ten koste van, in plaats van naast het "dialekt", terwijl het eigenlijk twee kodes zijn die (beide?), afhankelijk van de situatie, kunnen en perfekt aanvaardbaar zijn. Waarom de organisatoren van de "dialekten"-dag en bijvoorbeeld de "dialektoloog" Taeldeman nog steeds het begrip "dialekt" gebruiken, blijft mij een raadsel. Een "dialekt" is een taal die verschilt (afwijkt) van de landstaal (de norm), staat in de Van Dale. Het Limburgs wordt dus door het gebruik van het begrip "dialekt" gedefinieerd als: afwijkend van de norm, de Standaardtaal. Alle zoogdieren die géén paard (de norm) zijn zou men in deze redenering een "niet-paard" (afwijkend) moeten noemen. Het Limburgs is echter een taal die zelfstandig gegroeid is uit vroeger talen, net als die Standaardtaal. Ik zou dan ook kiezen voor de term "streektalen" als men alle talen van een land, behalve de Standaardtaal in één begrip wil vatten. Beide talen, de Standaardtaal en het Limburgs bijvoorbeeld zijn voortgekomen uit een gemeenschappelijke grondtaal en kunnen in die zin allebei een West-germaans dialekt genoemd worden. Met deze laatste betekenis van de term dialekt kan ik wel akkoord gaan. Verder vindt men in dit boek de per regio samengestelde "dialektwoorden-top-tien. U kunt dit boek aanschaffen door overmaking van 550 Bfr. (incl. verzendkosten) op CERA-banknummer 730-1402526-96 (t.n.v. A. Dams) ook met de vermelding "Kroesels".of door overmaking van f27,50 op Rabobanknummer 1557.33.303 te Waalre (gironummer bank: 1093179) onder vermelding van "Kroesels". De Voerstreek. Een zomer lang zwerven en tekenen in de Voerstreek, door Roelof Warrink. Van Spijk Antwerpen 1991. Plaatsnamen Sint-Martensvoeren, door Jaak Nijssen. Overdruk uit HEEM, tweemaandelijks tijdschrift voor Overmaas. (1959- 1961) Bep Mergelsberg.
==== MET DANK AAN : TOTENBERG kantoormachinebedrijf (Maastricht) voor het gratis ter beschikking stellen van 3 printerlinten. INHOUD: Thema-nummer: KEENDERLEEDSJES, -VERSJES EN -SJPèLDER
(bij sommige liedjes (LS) is de muziek weergeven) Voor de afkortingen, zie einde van de tekst (BM) In het Nederlands gebruikt men het woord "kiekeboe" bij dit "verdwijn en kom weer te voorschijn - spelletje".
(RB)
Hand- of voetspelletje.
Ich gieëf dich enne patacon (raak duim of dikke teen aan) noe gaiëste nao genne Maiërt (raak wijsvinger aan enz.) dao gilste dich 'en kooë e bietsje lieëver vur der kromme wieëver e bietsje pains vur der dovve Frains Kielewielewains (kriebelen in hand of onder voet)
(LS)
Ich gèèf dich 'nen daalder (doe alsof je iets in hand drukt) gaank nao d'r maert gel dich e keuke gel dich e kejfke gel dich e penske kiele-wiele-wenske (in hand kriebelen)
(BM)
Dale (raak duim of dikke teen aan) Male (de wijsvinger enz.) Keuke Waensjke Paensjke Kielewielewaensjke (kriebelen in hand of onder voet)
Het versje zoals BM dat kent is duidelijk een vereenvoudigde versie van het vers van LS.
(RB, LS en BM)
Versje met handspelletje. Twee of meer personen stapelen de vuisten op elkaar. Bij elke lettergreep van het versje moet de onderste vuist bovenaan worden geplaatst. Degene die bij "knòl" zijn vuist moet verplaatsen kan, als de andere hun vuisten niet snel genoeg wegtrekken, een klap geven op de vuisten.
Upke, dùpke reubesùpke Upke, dùpke knòl! (BM)
Kringspelletje. De kinderen die meespelen geven elkaar een hand en maken een kring. Ze zingen daarbij het liedje en lopen op de maat. Bij "baeae..." gaat iedereen op de hurken zitten.
Ringele ringele roeëze Soeker in de doeëze Mael in de kaste Mùrge hùb v'r vaste Aoëvermùrge lemke sjlachte Dat zal rope baeae...
(RB)
Ringele, ringele roeëze Soeker ie gen doeëze Soeker ie gen kaste meurge es 'et vaste uuvermeurge lemke sjlachte lemke dat zait: baih!
(LS)
Reengele reengele roeze (enigszins zangerig) soeker in de doeze soeker in de tasse murge mot v'r wasse euvermurge lemke sjlachte (dat zaet) bae
(RB)
Armspelletje. Twee kinderen geven elkaar gekruisd een hand en maken een "zaag-beweging" terwijl ze het volgende versje twee-tonig opzeggen.
Hooët zaige, panne vaige (ook: kanne vaige) kloompe make dat ze krake (ook: tot ze krake) doeër, en doeër en doeër....
(BM)
Hòòt zaege Panne vaege Kloompe make Dat ze krake
(LS)
Hòòt zaege kanne vaege kloompe make dat ze krake
(krake ze neet dan dòge ze neet)
Pieterke Pieterke poep in 't lake.
De informant van LS is niet helemaal zeker of de beide regels die tussen de haakjes staan bij dit vers horen.
(BM)
Een van de kinderen zoekt iets in een ruimte uit en neemt dat in zijn gedachten en zegt: "'ch zeen wa-s-doe neet zies". De anderen moeten proberen te raden wat dat is en mogen vragen stellen waar alleen met "ja" of "nee" op geantwoord mag worden.
(RB)
Een volwassene neemt een kind op de schoot en hobbelt het op en neer. Bij "naas" laat men het kind tussen de benen naar achteren vallen terwijl men het met beide handen vasthoudt.
Hotten totten tuuële vrieje a gen muuële vrieje a genne Roeje buusj dao zaot enne dieke vette vrusj 'et waor genne vrusj, 'et waor enne haas dai sjieët 'et kinneke op gen naas
(BM)
Van hòttentòtten taoële V'r rieje òp e vaoële V'r rieje nao d'r roeëje bùùsj Dao zoot 'ne dieke kwakvrùùsj Vrùùsj, vrùùsj, haas en e sjaeët 't kinneke òp de naas.
(BM)
Een kindervers zonder spel.
Marie-Katrien Oe gèès-te hee (ook: e-ba) Nao Wale Wat dèès-te dao 't Keend is kraank Wat hat 't dan 'n hoemel in g'n vòt.
(RB)
Eng twie driej veer vief zes zieëve oe bestoe zoelang geblieëve met m'n leefste a gen airem sjoef, sjoef, sjoef wat waor dat wairem
Eng twie driej veer vief zes zieëve oe bestoe zoelang geblieëve ien Tebannet a gen muuéle dao ken ver jao zoe heerlek sjpuuële
Eng twie driej veer vief zes zieëve oe bestoe zoelang geblieëve ie gen Vitsje met m'n vrun oe de sjoeënste maidsjes sun
(LS)
Eèn twie dri-j veer vi-jf zès zève oe bès doe zoe lang geblève in Berlien, in Berlien oe di-j sjoenste maedsjes zien
(RB)
Och Annemarieke de boeëne seunt op Och Annemarieke de boeëne seunt op
seunt da de boeëne op ieëte vier aertesop heijaja, hoepsasa, falderieka (2x)
Och Annemariek' de hoezare seunt weg Och Annemariek' de hoezare seunt weg
seunt de hoezare weg liekt mie joonk lieëve leg heijaja, hoepsasa, falderieka (2x)
(RB)
Hoep Marjanneke poep Marjanneke leeët z'n püpkes daanse 'et haat enne maan enne brave maan enne maan va komplesaante dai kairt 't hoeës dai sjroept 't hoeës en leet Marjanneke daanse
of
en brüjt de essje gen veenster oet
(LS)
Ich hub 'ne man 'ne goje man 'ne man zoonder (mèt ?) komplesaante e dèèd de wesj e kaert 't hoes en e goejt d'r drek de veenster oet
(LS)
Hoep Merjanneke poep Merjanneke leet de puupkes daanse op de hobbele sjaanse
Deze versie komt niet overeen met de melodie van het lied. De onderstaande wel.
(LS)
Hoep Merjanneke poep Merjanneke leet de puupkes daanse Hoep Merjanneke poep Merjanneke leet de puupkes gòòn
(RB)
(stuk uit "De wil vesper")
Gloria Patri Filio et Spiritu sjeenkebèè muërge koeëme alle begienge biejèè ver gieëve hun enne knoeëk oe gai vlèèsj an'es da mienge ze dat 'et der duuvel is
(LS)
Is mie wief neet zoe good as die wief Ze klauwde samen in d'r bùsj 't bessemeries
(RB)
Bimbam beijere de klokke va Klapeijere sjlogen enne maan doeëd datte doer gen kairek vloeëg wai zal 'em bezairke twee vette vairke wai zal 'em beluuje d'r küster va Sen Truuje wai zal 'em begrave de krues en de rave
of twieë zjwarte rave.
(LS)
(zangerig)
Bim bam bejjere d'r kuster lùs (iet) g'n ejjere wat lùs (iet) 'r dan sjpek in de pan wat 'ne lekkere kuster dan
(RB)
Sjlaop kinneke, sjlaop achter gen duir do liekt e sjaop en dat sjaop dat haat enne witte poeët en dat zaiët dat 't kinneke sjlaope mot sjlaop kinneke , sjlaop
(LS)
Slaop kinneke sjlaop die vader heujt de (is e ) sjaop d'r mòder heujt de (is 'n) boonte koo(w) kinneke dog d'n îjskes toow
(RB)
Nienana kinneke sjlaope in die betteke este neeët wils sjwieëge how ich dich op die vutteke
(RB)
'et riengelt 'et ziengelt de panne vallen aaf dao koeëme twieë boerinnekes die loape (n) op en aaf
ook: 'et riengelt 'et ziengelt de panne jare naat dao koeëme twieë boerinnekes en eng dat es mie paat
(LS)
't Rèèngent 't zèèngent de panne wèùre naat dao kaome twie begiene (twie soldÑîtsjes) di-j veelte op hun gaat (zagte wat is dat)
(RB)
Roebedoebedoeb miene maan is koeëme roebedoebedoeb wat hatte braach roebedoebedoeb enne koffiespot roebedoebedoeb ennen deksel drop
(RB)
Rieraroetsj ver vare met enne koetsj (ook: ie gen koetsj) ver vare op enne iezere wieëg (ook: ie genne riengewagel) rieraroetsj
(LS)
Vie va roetsj v'r vare in 'ne koetsj v'r vare in (op) 'ne iezerewagen vie va roetsj
(RB)
Iesabelle batse (ook wel 'ns: Bellebellebatse) vur vief cent klatse vur vief cent broeëd denne maan es doeëd (ook wel 'ns: de mem es doeëd)
ook: Iesebelle batse vur vief cent klatse vur vief cent sjpek Iesebel es gek
(LS)
Isabelle batse vèùr vief sent klatse vèùr vief sent broed Isabel is doed
(RB)
Sjang prang wievergek doe huws den vrow met der bessemesjtek der bessemesjtek blaif sjtieëke en de vrow begoeës te kieëke
(RB)
Dit lied werd gezongen door kinderen die verkleed als de driekoningen op deze feestdag van deur tot deur gingen.
Driejkuuninge, Driejkuuninge gieëf mich enne noewe(n) hooëd m'n owwe(n) is versjlieëte en m'n noewwe vuils te groeët
(RB)
Eng twieë driej me zeuster haisjt Mariej en esset neeët Mariej 'en haisjt da haisj'et diekke priej
(RB)
Mariej diekke priej how en hommel ie gen ziej ich how ze huure roonke ich sjneij de priej de poete(n) aaf doe leeëp ze op hîr sjtoompe
(LS)
Mariej dieke priej haet 'n hòmmel in de ziej
(RB)
Begieng Trieng zoaët op en tieng met zieëve sjoeëtele pap ich vroog mich èng ich kraig gèng ich sjnabde mich èng doe how ich èng ofwel: Trieng de begieng zoat op gen trap met zieëve sjoeëtele pap ich vroog mich èng ich kraig gèng ich sjnabde mich èng doe how ich èng
(BM)
Dit vers werd opgezegd als men iemand een hand gaf en zalig nieuwjaar wenste.
Gelùkzèlleg nuujjaor 'ne maan mèt gries haor e wief mit ohne teng en 'n waffel i g'n heng
(LS)
Zalig nùjjaor d'r kòp vòl haor d'r moond vol tan 'n waffel in de han
(BM)
In d'r aerm is 't waerm maan en vròw piepe in de sjow
(BM)
Jònge, jònge es d'r Laambaer keumt en e ziet dat vaeër an de miemele zeunt.....
(LS)
Jònnge jònge jònge as d'r Laambaer keump en dae zuut dat vèèr aan de wiemele zeunt Jònge jònge jònge as d'r Laambaer keump en dae.....(?)
(BM)
Een volwassene legt een kind op zijn schouder, houdt de benen vast en zegt daarbij het volgend vers.
Hakkelepak broeëd i g'n nak mets i g'n ziej ow verkierde priej
(LS)
Mèèster Lepkes, hub d'r hieringe nèè, nèè, nèè, ze zunt verkòch òònder de weenkelbaank dao lègke de kùpkes dae ze lùs dae iet ze op
(LS)
Bleenk 't neet da sjteenk 't neet da komme òòch de vri-jjers neet
(als het koper niet gepoetst is) (LS)
V'r kaome bie 'ne man dae os get gève kan gèèf os get en laot 's gòòn en laot os neet te lang ('n) sjtoon v'r motte nog nao Mèrjanneke gòòn de tròmme sjlòòn
(Werd met vastenavond gezongen. "Merjanneke" had een café in Groot-Welsden)
Zelfde vers, in andere vorm.
Dao kaom 'ne man 'nen erme man gèèf 'm get en laot-'m gòòn laot 'm neet te lang-'n sjtòòn de hemelpòòrt is opgedòòn klip klap sjoonslap kuk-lekuu (gaan op de hurken zitten).
(LS)
Wolder.
V'r gunt nog neet nao hoes nog lang(n) neet nog lange(n) neet v'r gunt nog neet nao hoes want vader is neet toes
Boe is-r dan nao tow nao Wolder nao Wolder boe is -r dan nao tow nao Wolder mèt z'n vrow
Wat is-r dao gòòn dòon gò zoepe gò zoepe wat is-r dao gòòn dòòn gò zoepe mèt z'n vrow
Wat heet t'r dao gehad zjenever zjenever wat heet t'r dao gehad zjenever mèt kònjak
Wat heet t'r dao gezeen sjoen maedskes sjoen maedskes wat heet t'r dao gezeen sjoen maedskes van Mestreech
(BM)
Sènt Maeërte wat is 't kaod Vreuger sjtokde v'r kaol en hòòt gef òs nog e bùlke ri-ra-rùlke gef òs nog 'n paer of 'ne appel loelalappel kom d'r dit jaor good aoëver de brùgk dan kom v'r 't gaans jaor neet mie trùk
Dit vers werd in het begin van de jaren zestig geschreven door E. Wintjens, onderwijzer en later Hoofd van de Sint-Brigida school van Noorbeek. Dit vers wordt vandaag de dag nog steeds opgezegd door kinderen die op de feestdag van Sint Maarten (11 november) 's avonds met een uitgeholde biet in de hand van huis naar huis gaan voor snoep of fruit. Aan het eind van de optocht wordt dit snoep en fruit verdeeld. De rondgang door het dorp wordt tegenwoordig "Ri-ra-rùlke" genoemd, afgeleid van een van de regels van het vers. Volgens E. Wintjens werd dit gebruik in het begin van de jaren zestig nog wel door sommigen in ere gehouden, maar omdat het niet georganiseerd was dreigde het verloren te gaan. Vele jaren heeft hij toen dit kinderfeest voor de schoolkinderen in goede banen geleid. Later werd de organisatie overgenomen door de jeugdvereniging "Pandores".
-------------- Rob Brouwers (RB) ('s Gravenvoeren) leerde de liedjes/ versjes van zijn grootmoeder, Clementine Jongen (Voeren 1880-1974). Lèj Schreurs (LS) (Margraten) noteerde liedjes die in Margraten bekend zijn. Zijn zegslieden zijn er wel niet zeker van dat ze zich de verzen nog precies kunnen herinneren zoals zij die vroeger gehoord hebben. Bep Mergelsberg (BM) (Noorbeek-Sint-Martens-Voeren) leerde deze van haar moeder, Joséphine Spee (Montzen-Noorbeek,). Deze laatste leerde de liedjes/versjes weer van haar moeder, Barbara Gerekens (Noorbeek-Montzen). Deze spelletjes speelden wij (BM) enkel thuis en voor zover ik me juist herinner altijd binnen m.a.w. 's avonds of bij echt slecht weer. Op het schoolplein of in ons spel met kinderen uit de straat zongen of zegden we enkel Nederlandstalige liedjes of versjes bij spelletjes. Deze leerden we niet van de onderwijzers, behalve dan het vers ter gelegenheid van Sint-Maarten, maar van kinderen die ouder waren. Alhoewel het niet verboden was om op school of op straat Limburgse liedjes of versjes te zingen, werd dit "gewoon" niet gedaan. Bep Mergelsberg. INHOUD: BLOESEMWANDELING MET VOERENSE SAGEN MET LEGENDEN EN ANDERE VERTELSELKES (Rob Brouwers)................ (01- 10) 14- 23 ANTROPOLOGIE EN VOLKSKUNDE --- HANS VAN LAAR.................24 ===== p. 14 (01) Bloesemwandeling 26 april 1992 met Voerense sagen, legenden en andere vertelselkes 1 Mennekesput: hier woonden tot voor kort de "auwelkes" of "aovermennekes", een soort kabouterkes. Ze kwamen alleen maar naar buiten wanneer het donker was om de mensen wel eens te helpen "hun flatte te spreie", hun ketels te schuren of hun koper te poetsen. Ook gebeurde het regelmatig dat zij "s nachts bij volle maan op een open plek in het bos gingen dansen en plezier maken. Ze woonden in holentjes. Als je in die holentjes of konijnspijpen durfde te kijken, dan bliezen ze u een oog of "het licht" uit ... . Kon je blind worden (1)
2 Wegkruis bij de stenen bank: tot hier kwam indertijd "der Vuurmaan va gen Wientsjeshei". Verder kon hij niet door dat kruis, daar was hij bang voor. De Vuurmaan was een geest in een mensenlijf helemaal omringd met vuur. Hij was feitelijk een man die vòòr zijn dood een graf had geschonden. Niemand durfde met hem te praten, zeker niet op hem te fluiten, want in Margraten was hij ooit eens zo'n fluiter achterna gelopen. Gelukkig had die nog juist op tijd het poortje voor de neus van de vuurmaan kunnen dichtgooien. 's Anderendaags stond op het poortje "'en versjnëerkte haand oetgepreent". (een zwartgebrande hand in het poortje geprent). Een held was het die op de Vuurman durfde te roepen: "Moorduuëvel Hellebraand Zoonder lip en zoonder taand Kom oet hie ben ich!" (2) (3)
3 Sint Annakapel. De meeste verhaaltjes zijn heel oud, sommige zelfs al vele eeuwen. Die verhaaltjes zijn voor een groot stuk blijven voorbestaan door overlevering, door vertellingen tijden de winteravonden bij de open haard of rond de kachel. Af en toe schreef eens iemand iets op zoals b.v. pastoor Daffnay rond 1720 of burgemeester Delvaux 100 jaar later. De oudst bekende verhaaltjes zijn genoteerd door een zekere Walpot van Schophem, de rentmeester van het graafschap Dalhem, en wel rond 1642 zo'n 350 jaar geleden. Door hem kennen we bijvoorbeeld not De legende rond het ontstaan van het Sint Annakapelke: Walpot schreef het in dicht vorm: "Cleyne Ceuning guje man Bracht et beeldje van Sintan" enz. (4) Als men dat gedichtje vergelijkt met een fragment dat ik onlangs nog in St Pietersvoeren hoorde, dan komt men tot het volgend verhaaltje: Tijdens een jachtpartij in een van zijn grote bossen kwam koning Pepijn de Korte (=die Cleyne Ceuning) vonende te Herstal, hier bij een molen op de Voer een mooi meisje tegen. De koning stapte af en vroeg haar iets te drinken. Ze heette Bertha. Pepijn werd verliefd op haar en vroeg toen of hij in de molen mocht blijven overnachten. Na een tijdje merkte Bertha dat ze in verwachting was. Koning Pepijn die na die nacht vaker in de buurt kwam jagen, liet toen tegen de heilige Voereboom (Boomstraat = de straat naar de Voereboom (5) een Sint Annabeeldje plaatsen (Sint Anna was de heilige die aanroepen werd voor een goede bevalling). "Sinte Anna vol midelye sou Pepijnis frouw verblye. Des kreeg mood en hoep int hert, baarde Karl sonder schmert" m.a.w. zoveel maanden later beviel Bertha van een flinke jongen: Karel de Grote. Uit dankbaarheid liet Karel de Grote later toen hij op zijn beurt koning werd, hier een klein kapelke bouwen. (6) Het oudste familiegoed van de voorvaderen van Karel de Grote lag rond 700-800 voor het grootste gedeelte tussen Herstal-Tongeren-Maastricht-Aken. De enige weg tussen Herstal en Aken liep via Visé-Voeren over Snauwenberg naar Gulpen en zo verder. Daarbij was Karel de Grote inderdaad een voorkind van koning Pepijn de Korte van Herstal met een zekere Brechte met wie hij later trouwde. Tenslotte was Voeren in die tijd een Karolingisch of koninklijk kroondomein én een nogal bekende plaats toen m.a.w. het is niet te veronderen dat de oudste sagen en legenden verbonden zijn met de oudste plaatsen (Mheer of Margraten b.v.: kennen die legende niet, want Mheer of Margraten bestonden toen nog niet.) Het kapelke dat er nu staat zou dateren van 1815: her werd heropgebouwd na de nederlaag van Napoleon de Waterloo. Enkele dagen eerder had hier namelijk op het Hooneveldje het Pruisisch Leger o. l.v. generaal Blücher gekampeerd. Toen die 's morgens wakker werd zag hij de zon schitteren op het kruiske van de kapel, en dat vond hij een goed voorteken: "Wij gaan winnen" verzekerde hij zijn soldaten. (6) De grootvader van Guilleaume Schiepers "der Sjlieëp" was daarmee aangekomen. Die had namelijk als huurling met de Pruisen meegevochten in Waterloo. Boven Altenbroek staat er trouwens nòg een gebouwtje ter herinnering aan die nederlaag van Napoleon namelijk het "Waterloohuske" gebouw door de burgemeester van 's-Gravenvoeren Joseph de Schierveld, de heer van Altenbroek. Rond dit Sint Annakapelke bestaan er nog andere verhaaltjes Zo zou in de tijd van mijn grootmoeder het volgende zijn gebeurd: Een zeker Anneke had liefdesverdriet en kwam daarom iedere dag hier bij haar patrones bidden (In de kapel stond in die tijd een Sinte-Anna ten drieën , dat is een beeld van Sint Anna met het Kinneke Jezus op haar schoot en Onze Lieve Vrouw rechtopstaande erachter): een jongen die dat in de gaten had gekregen had zich toen eens tussen de struiken verstopt. Zo hoorde hij dan Anneke half luidop bidden: "Lieve moeder Anna, maak toch dat Sjuf met mij touwt. " daarop zei toen die jongen met een kinderstem: "nee, nee". Anneke die dacht dat het Kinneke Jezus dat geweest wad, antwoordde kwaad: "Zjwieëg doe, ich heb dich niks gevraogt" (1)
4 De Boschstraat. "alle wegen leiden naar Rome" - Hier heb je zo een. Langs deze vervallen veldweg liep ooit de Romeinse straat Nijmegen -Maastricht- (Trichterbeeldje) - Trier - Straatsburg - Rome
5 Kastanjeboom: een magische kastanjeboom waar mensen met tijdpijn een spijker komen inkloppen. Eerst wrijft het slachtoffer die spijker over de pijnlijke plek, en slaat hem dan in de boom in de hoop dat het gezonde hout die pijn overneemt.
6 Kattegraaf: in deze holle weg kwamen vroeger regelmatig alle katten uit de hele omtrek bijeen om samen te dansen.
Via het Heuvelke -de Tienhof - de Jolette - de Zaaghuil - Kukkeberg naar
7 De Greb: hier zwierf inderijd "enne Wierwoaf" = een Weerwolf rond. Een weerwolf was iemand die zijn ziel aan de duivel had verkocht en daarom gedoemd was tot nachtelijke zwerftochten. Zo iemand kreeg dan van de duivel een weerwolfsvel dat hij 's nachts tijdens zijn tochten moest aantrekken: vòòr zonsopgang was zo'n weerwolf weer terug thuis, verteven van de kou en soms gekwetst. De wonde die hij onder de gedaante van weerwolf opliep bleef hij behouden, ook wanneer hij terug als gewone burger rondliep. Een weerwolf werd pas verlost wanneer een andere dat weerwolfsvel vond en verbrandde. (7) Kwam je een weerwolf tegen dan moest je ofwel een kruisteken maken ofwel een klosje garen voor zijn voeten werpen, want zo'n weerwolf had een "onweerstaanbare drang" om het garen terug op te winden. Intussen kon je vluchten. Had je het ongeluk dat zo'n weerwolf je in je nek sprong, dan moest je hem dragen tot je erbij neerviel. Ook kon je een (je) zakdoek naar hem gooien. Op een keer was een nongen bij een van de twee meisjes van "der boaj" Dewez vrijen geweest. De jongen was al lang naar huis, toen rond middernacht bij de veldwachter aan de deur werd geklopt. Het meisje dacht dat haar jongen misschien iets vergeten was. Maar inteplaats van die jongen stond daar een grote lelijke hond voor de deur. In paniek gooide het meisje haar rode zakdoek naar het beest dat "der plak" meteen in stukken scheurde. Op die tijd kon het meisje de deur dichtgooien. Toen de jongen na enkele dagen weer wilde komen vrijen zag het meisje ineens stukjes van haar ode zakdoek tussen zijn tanden (8).
8 Trichterbeeldje. Op de meeste kruispunten (vooral vijfprongen of zevensprongen) stonden in de tijd van de Oude Germanen - meer dan duizend jaar geleden - heilige bomen: bij de kerstening kapten de eerste christenen zo'n heilige boom niet op, maar plaatste de besschop er een gewijd beeldje in. Volgens een legende zou het eerste beeldje hier geplaatst zijn door de heilig Lambertus (6): Lambertus kwam inderdaad van Sint Pieter bij Maastricht en het was voornamelijk deze die onze streken gekerstend zou hebben. Van Trichterbeeldje is al sprake in 1213 (de cartularis in abdij van Godsdal = Valdieu. Op deze oude weg naar Maastricht bestaat er ook nog een "beeldchen" in Gronsveld. Verder nog een Bildchen op de Romeinse baan tussen Tongeren en Tienen, en een Bildeken tussen Kelmis en Aken.
9 Kruisgraaf: hier kwam eens "der ouwe Hoetersj" in een feest terecht, allemaal mooie meisjes of jonge vrouwen, allemaal naakt, die samen dansten. "Der owwe Hoetersj" wist niet wat doen: rechtsomkeer maken of doorlopen? Zo'n "schoeën vroaluuj" had hij nog nooit gezien. Daarbij "naks" ook nog. Op zeker moment bood een van die mooie meisjes hem een beker wijn aan: "nee merci", zie Hoeters, "ik drink geen wijn". Zij vleide zich tegen hem aan: "allè Hoeters, we vieren feest, drink met ons mee". "Der owwe Hoetersj" voelde zich wegsmelten (wie niet in 't zelfde geval?). Hij pakte de beker en zei toen: "allè, in godsnaam dan" ... Maar plots waren alle geestende vrouwen verdwenen en Hoetersj stond nog alle ... Met een koeieflat in zijn hand. (8)
10 Ie genne Patieël en op gen Zieeëve Huuëvele: Toen de Romeinen hier binnen vielen in 54 v. Chr. Werden ze door Ambiorix, het stamhoofd der Eburonen in een hinderlaag gelokt ... In een groot komvormig dan. Ambiorix wist dat de Romeinene alleen in gesloten formatie konden vechten. In een man-tegen-man gevecht waren de kleinere Romeinen (Italianen) tegen de grotere Oude Belgen niet opgewassen. Julius Caesar zelf heeft het beschreven ... Anderhalf legioen Romeinen (zo'n +- 80000man) werd toen in de pan gehakt. Dat zou in "der Patieël (= pateen) gebeurd zijn, een komvormig dal gelgen langs deze oude weg naar Maastricht. De gesneuvelde Romeinen werden begraven volgens de zeven heuvels van Rome, vandaar de naam "de Zeven Heuvelen" (6)
11. Hoogveld (het volgend verhaaltje in 't dialect om het kleurrijke ervan te behouden). Hie op gen Hoeëvailt klapperde deks get wie 'enne groeëte voeëgel doeër gen loch, mai gaine koes zieë wat 'et woar. Met getieje hoeërt waal wellens aine 'en sjtem die kermde: "Oeë mot ich 'em liegke, oeë mot ich 'em liegke?" Dat how e zoe lang gedooërd: dat komiek fladdere, dat heen en weer weije en dat iemelek kerme, dat iemes aantwoerdde: "liek 'em oestem krieëge haas" ... Vanaaf doe woar het fladdere en kerme aafgeloape. Dai dat geroëpe how "liek 'em oestem kriëge haas" woar der Olle gewais. Ennige daag dernoa woar der Olle doeëd. Volgens menne grapeer woar dai sjpooëkvoeëgel de zieël gewais van enne boeër dai ien ze lieëve enne rienstjtèè get oppersjer how gesjeuft. Noa zen doeëd koesse doe gen rus veende en mosse dovuur met dai sjtèè roond blieve rezze pis iemes 'em zaag watte moes doeë: op het momaint dat der Olle dat reep, wwoeër dai boer van zen sjtroaf bevriejd. Es daank how dai maan noe der Olle no gen hiemel gebaijd (7) (Der Olle" gestorven rond 1925)
12 Aan het Wit Paard. In Voeren verbleef eens heel lang geleden een groot leger met een generaal. Hij alleen had een wit paard dat hier in vredestijd altijd door weiden liep. Het paard had zijn verblijfplaats in het Kelderke (klein dal iets verder): op een nacht werd dat mooie witte beest echter door de vijanden van de generaal afgemaakt, en geofferd aan hunne oorlogsgod. (2) (7) (x) Via de Mergelberg - de Lange Graaf - de Ow Slowij - de Marsgreb tot het
13 Kwiezelekruske. Hier woonde vroeger twee ongetrouwde zusters die allebei "niejaas" = naaister waren. Op zekeren dag was een van de twee verliefd geworden maar de ander was daar tegen. Ze kregen hierover hoogoplopende ruzie, zo erg dat ze elkaar met hun scharen dood staken. Vanaf z toen dwaalde hier 's avonds of 's nachts - waar hun huisje te vervallen stond - regelmatig een witte gedaante rond, de zgn. Witte Juffrouw. Ze treurde om haar "liefst" ... Tot de pastoor hier een kruis plaatste. Daarna heeft niemand de Witte Juffrouw nog gezien. (9)
14. De Voer. Volgens de overlevering werd in 1794 door de ontelbare paarden van het Oostenrijkse leger dat hier op het Hooneveldje bivakeerde, iedere morgen de Voer leeggedronken. In 1794 verbleef hier inderdaad gedurende tee maanden een Oostenrijks leger O.L.V..: Aartshertog Carl van Saksen Coburg, de vader van Leopold I. De veldmaarschalk zelf logeerde al die tijd op de pastorij. De "rooie Toon" wilde best een souvenierke van die man hebben en pikte de gouden epauletten van "Zijne Koninklijke Hoogheid". Het manneke werd zonder pardon opgehangen. In de Voer verbleef het Hoakemenneke, een "baikelek" = akelig waterwezen met een lange mesthaak (=gebogen drietand) die de kinderen tot in het diepste van het water trok, hen aldaar het bloed uitzoog en hun ziel onder een omgekeerde pot opsloot. Pas wanneer deze pot omviel kwam de ziel weer vrij (1) Bij het waterrad van "het Mulleke" huisde Menneke Vettevrusj, een monstertje dat veel eg had van een "kroddel" = pad, dat de kinderen met huid en haar opat. In alle mogelijke en onmogelijke donkere hoeken of plaatsen kon je "der Beumaan" tegenkomen. Het was een kruising tussen een man en een aap met haren zo lang en stijf als de haren fan een stalborstel. In de Stashaag zwierf een spook helemaal omhangen met lange koekettingen: "der Kettelemaan".
15 Hoffestraat - draaihekje: een doorgang voor de voetgangers. Bij zo'n draaihekje of "sjtiegelke" gebeurden ook wel 'nz rare dingen. Zo zag Duyckerske eens, die door de weiden te voet naar de Zinkwit in Eijsden moest, op zo'n sjtiegelpaal een zwarte kat zitten. Met z'n stok sloeg hij het beest ervan af. Maar de kat sprong er onmiddellijk weer op en zei toen: " noe hov nog 'ns wenst durfs" (10) Op "der Pley" (voor de Frituur) sloeg eens een jongen een zwarte kat met een stovenijzer (pook) en haar snuit. Hij sloeg het arme beest een oog dicht. 's Anderendaags zag de jongen toen een vrouw op hem af komen met precies hetzelfde oog dicht (11)
16 Bij de mestkuil (weer in 't dialect i:v:m: klank en kleur): Menne grapeer how nog get aandersj mèt gemak: (e)Zoe howwe enne kieër 'ens 'n kaar mès gelaaje, mai wienne wol vertrekke kraigge met geng meugelekhaid het pjaard vuroet. Wienne oach vlookde ("mordju " zaag 'e altied), het pjaard kuirde, leef kalde of mèt hoollep doer van de sjpèèke te trekke ... het pjaard krèèg genne poeët van zen plaatsj. Wat koesse doe aandersj es eng hellef wer aaf te laaje. Of der 'et noe geluft of neeët ... Het pjaard kraig de kar nog ummer neet eweg. Get wieër sjtong al ennen hielen tieëd iemes te loore: enne vraime miensj, ennen hieër gaans iennet zjwart gekleijd met enne paraplu op zennen airem. Wie der grapeer va plan woaër um nog mieë mès va gen kar te brujje, koam dai vraime kieël in 'ens noader: "Laai de kar met obbenoews voal", zaag 'e "ich zal uch wel hellepe". Der grapeer beloorde 'em 'ns sjaef eweg, mai deeg toch wattem gezaag woeërt. Wie de kar wer gevuld woar, kraig der hieër het pjaard bij zen moel en zaag alleng mer: "Jup" ... En warechtig ... dizze kieër trok het pjaard de voolgelaaje mèskar mettai oet gen koel. Oon nog ee woeërd te zegke waandelde der zwarte hieër eweg, de Dreesj aaf, 'et deurep oet. "en doe zoag ich in'ens", besjloeët der grapeer da altied, "dat dai vraime miensj enne sjtoets how (8)
17. A gen ow lin (A° 1722 de oude lindt, A° 1888 aen de oude linde) Op een avond kon Anneke van "de Marjan" de uitgang van de wei niet meer vinden. Het liep hoe langer hoe harder langs de haag op en af, dan langs de andere kant, dan rondom, tot ineens ook nog de bomen begonnen te kraken en vogels die het niet kon zien, begonnen te fladderen ... Wild van angst begon Anneke toen om hulp te schreeuwen in plaats van gewoon een beetje te bidden. Pas heel laat in de nacht vond haar man met een "sjtaalluch" = stallicht zijn Anneke terug (7):
18 Hooveveldsje of Hoeneveldje. Waarschijnlijk behoorde dit veld oorspronkelijk toe aan een zekere Hoen (A° 1406 Johan huen, A° 1457 Johan hoen, A° 1475 Johan huenen enz.). De overlevering echter is interessanter. Dit veld zou met de hunnen te maken hebben ... Die zouden hier omstreeks 410 een kamp hebben gehad. Nadat de Frankische koning Sigebert hen had weten te vinden, was er iets verder langsheen de Beek een vreselijke slag ontstaan "en het water was gansch rood van het bloed der gevallen strijders. " vanaf toen noemde men de beek Bloedsbeek: de lijken "die gansch vol bloed waren" werden begraven langs de weg in de graaf. Vandaar de naam Bloedsgraaf (2) Wel had hier vlak in de buurt in 1285 een veldslag plaats tussen de Limburgers en de Brabanders tijdens de Limburgse successieoorlog (zie Jan van Heluu) en nog een gevecht met name bij de Beek in 1403 tussen de Luikenaars o.l.v. de gebroeders Flamand, en de ridders uit de streek als Jehan de Chirvel, Jehan van Oud-Vanklenburg, Herman Hoen, Rencken van Bern en Willem Haleweyn warbij er in de twintig doden vielen (22) Ook kampeerden hier regelmatig doortrekkende legers: In 1748 de Fransen (o.l.v. generaal Lovendaal) op weg naar Duitsland In 1794 de Oostenrijkers (olv maarschalk Carl von Saksen Coburg) tegen de Fransen In 1815 de Pruisen (olv. Generaal Blücher) op zoek naar Napoleon In 1914 de Duitsers (olv. Gen. von der Marwitz) op weg naar Frankrijk.
19 Het kruiske in de Beek (feitelijk bij de Beek) Lambair Steenebruggen had altijd last van "de Ow", een heks. Daarom liep hij altijd met dichtgenaaide broekspijpen rond (of met piesette) zodat de Ow niet langs benen op kon kruipen, want die draaide hem altijd zijn voeten verkeerd om: "ze haat mich wer de veut gedriejt" zie hij kan. Regelmatig zagen de oude mensen hem met zijn lange ladder = kruiwagen naar de Beek trekken. Op die kruiwagen had hij dan altijd een gesloten baar = Keulse pot gebonden waarin hij de ""ow gevangen had. Bij het kruiske liet hij ze dan los in de hoop er van af te zijn: maar wanneer hij thuis kwam "woar de krak oach wer doa". (8) (13) Rob Brouwers
(1)Tien Meertens - Jongen (1880-1974) (2)Schoolschrift François Ancion 1910 (3)Frèns Meertens (1877-1970) (4)Verdwenen handschrift Johan Walpotz + 1666 (5)Notitieboek pastoor Daffnay 1720 (6)Carolus Waelbers . De Band , nr 2 en nr 4 1958 (7)Verzameling Frans Meertens 1935 (8)Mathieu Janssen (19016-1984) (9)Hay Rutten (1901-1975) (10)Gaspard Duyckers (*1906) (11)Verzameling Jean Marie Ernon 1983 (12)Ch. Rahhenbeck in Histoire de Dalhem 1852 (13)Jef Huynen (*1922)
====
p. 24 - 33
HANS VAN LAAR
Mijn antropologisch onderzoek naar de wortels van de tegenstelling tussen Frans- en Vlaamsgezinden in de Voerstreek maakte enkele leden van de Heemkring Voeren en Omstreken nieuwsgierig naar hoe mijn werkzaamheden zich verhouden tot hun volkskundige activiteiten. Zij meenden daartussen overeenkomsten te zien. Bedriegt de schijn? Antropologie en volkskunde hebben wel het een en ander met elkaar te maken, maar zijn niet hetzelfde. Hieronder zal ik proberen duidelijk te maken wat hun verschillen en overeenkomsten zijn. Daartoe zal ik eerst uiteenzetten wat antropologie in theorie en praktijk inhoudt. Daarna zal ik aangeven wat volkskunde in meer formele zin inhoudt en waar het binnen de antropologie moet worden geplaatst. Vervolgens beperk ik me tot de volkskunde zoals die door de Heemkring Voeren en Omstreken wordt beoefend, en zal ik twee praktische vergelijkingen trekken tussen antropologie en volkskunde. Ik sluit af met enkele conclusies.
Antropologie "Antropologie" betekent letterlijk: leer van de mens. Maar dit is een onvoldoende definitie, want ook psychologen, sociologen, politicologen en wie al niet houden zich met de mens bezig. Antropologie onderscheidt zich van andere sociaal-wetenschappelijke disciplines door cultuur als belangrijkste object van onderzoek te nemen. In de antropologie wordt ervan uitgegaan dat de wereld van de voorstellingen en waarderingen waarin iedereen leeft, een zeer belangrijke rol speelt bij het vormgeven van het menselijk gedrag. Deze wereld van voorstelling en waarderingen wordt cultuur genoemd. Deze definitie wijkt af van wat doorgaans onder cultuur wordt verstaan, namelijk de diverse kunsten als literatuur, muziek, dans en film. In de antropologische opvatting van cultuur is kunst een onderdeel van cultuur. In de antropologische opvatting is cultuur ook niet voorbehouden aan een bepaalde categorie mensen, namelijk de kunstenaars en hun critici. Antropologen gaan ervan uit dat ieder mens een cultuurdrager en een cultuurmaker is. Sterker nog: een cultuurloos wezen is geen mens. Wat niet wil zeggen dat een cultuurloos wezen een dier is. Want ook dieren bezitten cultuur, al verschillen hierover de meningen. Maar de uitspraak: de mens is een cultuurvol wezen, geeft aan dat het begrijpen van het menselijk handelen alleen volledig kan worden gedaan door het begrijpen van cultuur. Na deze algemene oriântatie van wat antropologie is, wordt het tijd om nader aan te geven wat in de antropologie onder cultuur wordt verstaan. Om dit te kunnen uitleggen, moet ik een beetje liegen. Want antropologen zijn allerminst eensgezind over de definitie van het begrip cultuur. Om dit betoog overzichtelijk te houden, zal ik de lezer ÇÇn definitie op de mouw moeten spelden waarvan hij of zij maar moet geloven dat het de beste is. In ieder geval is het een definitie die door de meeste gezaghebbende antropologen wordt onderschreven. Cultuur is een systeem van betekenissen en symbolen dat ten gronde ligt aan de wijze waarop mensen handelen. Cultuur verwijst daarmee naar wat mensen leren, namelijk de betekenis van symbolen, en niet naar wat zij doen en maken. Ik kom hier zo op terug. Eerst zal ik kort ingaan op een tweede belangrijk begrip in de antropologie en de sociale wetenschap in het algemeen: de samenleving. Een samenleving is een speciaal soort sociaal systeem. Een sociaal systeem is een verzameling van mensen die geregeld omgang met elkaar hebben. Te denken valt aan een gezin en een fabriek; maar ook de Vlaamsgezinde en de Fransgezinde gemeenschap in de Voerstreek vormen een ieder een samenleving. Om een tegenvoorbeeld te geven: een cafÇ is geen sociaal systeem, tenzij daar geregeld dezelfde klanten komen. Kenmerkend voor een samenleving is dat het een sociale structuur heeft: een verzameling van sociale posities die met elkaar verbonden zijn door herhaalde patronen van interactie. Merk hierbij op dat niet steeds dezelfde personen hoeven op te treden. In een fabriek komen en gaan personeelsleden, maar de sociale posities blijven. Dus als cultuur een geordend systeem van betekenissen en symbolen is, volgens welke de sociale omgang plaatsvindt, dan is het patroon van sociale omgang zelf het sociale systeem. (Door de onderlinge wisselwerking tussen cultuur en samenleving verkeren beide in een voortdurende staat van verandering.) Nog anders geformuleerd: cultuur is een fabriek van betekenissen en symbolen aan de hand waarvan mensen hun ervaringen interpreteren en hun handelen sturen; sociale structuur is de vorm die dat handelen aanneemt, dat wil zeggen het feitelijk bestaande netwerk van sociale relaties. Cultuur is tegelijkertijd een model van de wereld en een model voor de wereld. Een model van de wereld wil zeggen: het is een interpretatiemodel. We kunnen de wereld ermee begrijpen. Ideologieân en religies zijn duidelijke voorbeelden van een model van de wereld, van hoe de wereld werkt. Een model voor wereld wil zeggen: het is een handelingsmodel. Het zegt ons hoe in de wereld te handelen. Ook hiervan zijn ideologieân en religies duidelijke voorbeelden. Zoals gezegd, is cultuur een systeem van betekenissen en symbolen. Drie termen in deze zin verdienen meer aandacht: systeem, betekenis en symbool. Het begrip systeem verwijst naar het onderlinge verband tussen verschillende betekenissen en symbolen; naar hun wisselwerking of wederzijdse beãnvloeding.
Hoe moeten de begrippen betekenis en symbool worden begrepen, en wat is het verschil met gedrag? Om te beginnen zal ik dit duidelijk maken aan de hand van taal. Door middel van taal dragen wij boodschappen over: dit zijn de betekenissen. Die betekenissen zijn verbonden met letters, woorden en zinnen: de symbolen. Die letters, woorden en zinnen spreken we uit of schrijven we op: dit is gedrag. Cultuur bestaat niet zomaar wanneer er betekenissen en symbolen zijn, cultuur ontstaat wanneer die betekenissen en symbolen worden gedeeld door diverse mensen. Dat cultuur gedeeld wordt, zal ik aan de hand van een praktisch voorbeeld duidelijk maken. Dit voorbeeld zal tegelijk duidelijk maken dat ook gedrag symbolisch kan zijn. Neem de knippering van de oogleden. Dat kan een onvrijwillige samentrekking zijn, een contractie. Het kan echter ook een bewuste samentrekking zijn, een signaal van verstandhouding bij voorbeeld, dat een knipoog wordt genoemd. Vanuit een zuiver fysisch standpunt bekeken is er tussen beide knipperingen geen verschil: er vindt een samentrekking van de oogleden plaats. Maar vanuit een cultureel perspectief gebeuren er twee totaal verschillende dingen. De eerste knippering betekent niets, maar een knipoog is communicatie, het overbrengen van een boodschap door middel van symbolisch gedrag. De knipoog gebeurt (1) met opzet, (2) tot iemand in het bijzonder, (3) om een bepaalde boodschap over te brengen, en (4) volgens een gevestigde code. Het is een stukje symbolisch, dat wil zeggen betekenisdragend gedrag, een flits cultuur. Maar dit is nog maar het begin. Stel dat een derde persoon de knipoog heeft gezien. Hij of zij vindt de knipoog onhandig en amateuristisch uitgevoerd en parodieert de knipoog. Ook hij of zij zal de oogleden samentrekken, maar in dit geval is het een knippering noch een knipoog. Het is een parodie en wel opnieuw volgens een gevestigde code. Dit laatste wil zeggen dat de omstanders de parodie begrijpen, ze delen de betekenis van de laatste knipoog.
Ik ga nu nog een stap verder, waarbij ik uitkom bij mijn onderzoek in de Voerstreek. In het voorbeeld van de knipoog ben ik ervan uitgegaan dat de betrokken personen hetzelfde systeem van betekenissen en symbolen hanteren, waardoor ze elkaar kunnen begrijpen. Ze maken deel uit van dezelfde cultuur. Maar in de Voerstreek leven twee gemeenschappen die situaties vanuit verschillende systemen van betekenissen begrijpen. (Merk op dat hun culturen overlappen: zowel Frans- als Vlaamsgezinden begrijpen bij voorbeeld het verhaal van de knipogen.) Ik zal proberen dit duidelijk te maken aan de hand van wat jaarlijks op 11 juli, de Vlaamse feestdag, in 's- Gravenvoeren gebeurt. Vlaamsgezinden wensen dat de Leeuwevlag aan het gemeentehuis wordt uitgehangen. En als ik me zo uitdruk, krijg ik als steevaste, enigszins emotionele reactie dat de wet voorschrijft dat die vlag wordt uitgehangen, en dat is ook zo. Fransgezinden willen voorkomen dat de Leeuwevlag wordt uitgehangen. Meestal draait het erop uit dat eerst de Leeuwevlag of de Waalse Haan wordt uitgehangen en daarna de andere, waarna nog de Belgische driekleur volgt. Vier objecten lijken me hier van belang: de drie vlaggen en het gemeentehuis. Het gemeentehuis is in deze vlaggenkwestie niet zomaar een overheidsgebouw. Want de Fransgezinde postmeester van Sint-Martensvoeren heeft vorig jaar de Leeuwevlag aan het postkantoor uitgehangen en geen haan die er naar kraaide. Aan het gemeentehuis zijn er daarentegen wel jaarlijks problemen met het uithangen van die vlag. Vanuit politiek oogpunt is dit het belangrijkste gebouw van Voeren. Dat wil zeggen dat beide partijen er hun stempel op willen drukken, of beter: hun vlag er op willen zetten. Misschien zijn het Veltmanshuis en het Centre Culturel et Sportif voor respectievelijk de Vlaams- en de Fransgezinden belangrijker. Maar beide kampen maken geen aanspraak op elkaars gebouw. Met het gemeentehuis ligt dat anders. Het gemeentehuis symboliseert Voeren en een vlag aan het gemeentehuis symboliseert tot welk landsdeel Voeren behoort. De Leeuwevlag betekent dat Voeren bij Vlaanderen hoort, de Hanevlag betekent dat Voeren Waalse grond is en eigenlijk tot Walloniâ behoort. De Fransgezinden zijn het oneens met de eerste betekenisverlening, de Vlaamsgezinden met de tweede. De Belgische driekleur zou je op het eerste gezicht als een compromis kunnen zien, maar dat lijkt me onjuist. Vanuit Vlaamsgezind standpunt kan de driekleur betekenen dat hun stelling dat Voeren Vlaams is, toch niet helemaal waar is. Vanuit Fransgezind standpunt kan het uithangen van de driekleur een overwinning betekenen: we hebben de symbolisering van het tweegevecht tussen het Vlaams- en Fransgezinde standpunt aan het gemeentehuis enigszins in ons voordeel kunnen beslechten, want door die driekleur is het Vlaamsgezinde standpunt 'Voeren is Vlaams' ondermijnd. Voeren is niet Vlaams, kan men bij de Fransgezinden zeggen, want kijk maar naar de driekleur: Voeren is ook Belgisch en dus minstens ook Waals.
Aan deze vlaggenkwestie en wat ik erover heb gezegd, valt een aantal belangrijke zaken op. Ten eerste dat symbolen een sterke emotionele uitwerking hebben, vooral als ze de inzet zijn van een controverse. Ten tweede dat symbolen voor diverse mensen tegelijkertijd verschillende betekenissen kunnen hebben. Ten derde dat een cultureel-antropologische vertaling van zo'n vlaggenkwestie heel wat interpretatie veronderstelt en daarmee een heikele onderneming is, waarbij je makkelijk in de fout kunt springen. Ten vierde stelt het een bijzondere eis aan de beoefenaar van de antropologie. Hij of zij kan de beschrijving, de analyse en interpretatie niet vanuit de leunstoel in de huiskamer of de universiteit verrichten. Hij of zij moet ter plekke zijn. Het is dit methodologische aspect van de antropologie die haar het duidelijkst onderscheidt van andere sociale wetenschappen. De antropologische methode bij uitstek is het veldwerk. Veldwerk betekent een diep binnendringen van een meestal kleine gemeenschap voor een lange periode, ongeveer een jaar. Door in zo'n samenleving te leven en eraan deel te nemen, probeert een antropoloog haar van binnenuit te leren kennen, te begrijpen. En niet van buitenuit, zoals in andere wetenschappelijke disciplines de gewoonte is. Daardoor kan een antropoloog zich van een onderzoektechniek bedienen waarover andere wetenschappers niet beschikken, namelijk de participerende observatie, of waarneming door deelname. Dit is niet noodzakelijk de meest gebruikte onderzoektechniek. In samenlevingen als Voeren waar een groot deel van het leven zich binnenskamers voltrekt, is deelnemende waarneming minder veelvuldig toe te passen dan in landen waar het leven zich meer buitenshuis voltrekt. Andere technieken die gebruikt worden, zijn interviews, archiefonderzoek, enquàtes en participerende documentatie. Participerende documentatie of deelnemende documentatie is het bespreken van documenten en foto's met informanten. Langs deze weg kunnen vaak verrassende thema's ter sprake komen waar een onderzoeker tijdens het opstellen van zijn interviewvragen niet op was gekomen.
Maar waartoe dient dergelijk uitgebreid onderzoek naar relatief kleine verzamelingen mensen? In de antropologie is men niet uitsluitend geãnteresseerd in het kleinschalige, in het bijzondere. Antropologie is vooreerst een vergelijkende wetenschap waarin men door het vergaren van gedetailleerd materiaal over soortgelijke verschijnselen tot algemene uitspraken over die soortgelijke verschijnselen tracht te komen. Natuurlijk heeft het specifieke onderwerp van onderzoek een belang in zichzelf. Ik wil een afdoende verklaring opstellen over de oorsprong en de verdere ontwikkeling van de tweespalt tussen de Vlaams- en Fransgezinden. Maar een tweede doel is om op basis van een vergelijking tussen Voeren en soortgelijke situaties elders in de wereld, meer algemene uitspraken te doen over het ontstaan van etnische tegenstellingen, over de politieke manipulatie van cultuurverschillen ten behoeve van nationalistische ambities, en over hoe die cultuurverschillen al dan niet bewust worden gecreâerd. De ambitie van de antropologie is, zoals mijn hoogleraar het eens heeft gezegd, het begrijpen van kleine samenlevingen van binnenuit naar buiten toe. Daarmee bedoelde hij naar mijn mening twee dingen: (1) het gaat erom van het specifieke tot het meer algemene te komen, (2) het gaat erom vanuit een studie van een kleinschalige samenleving, de wisselwerking met de wijdere samenleving te analyseren en te verklaren. In mijn onderzoek gaat het dan om een analyse en verklaring van het Voerense conflict in relatie tot de meer algemene tegenstelling tussen Vlamingen en Franstaligen in Belgiâ.
Volkskunde Volkskunde is een onderdeel van de heemkunde. Volgens de Winkler Prins is heemkunde "de studie van ... de eigen omgeving, in al haar aspecten, in heden en verleden". Heemkunde beperkt zich dus niet tot de mens, de volkskunde doet dat wel. Volgens diezelfde Winkler Prins is volkskunde de studie van "zowel de geestelijke als de materiâle volkscultuur", en zijn haar studieobjecten onder meer: volksgebruiken, volksgeloof, volkswetenschap, volkskunst, volkstechniek enzovoorts. Waar past de volkskunde binnen het grotere veld van de antropologie? Binnen de antropologie en de wetenschap in het algemeen wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de studie van de geestelijke gemeenschapscultuur, folklore (letterlijk: de kennis van het volk), dat binnen de antropologie niet als een specialisme wordt beschouwd, en anderzijds de studie van de materiâle gemeenschapscultuur, etnologie (letterlijk: de leer van de volken). Etnologen waren vroeger vooral verbonden aan musea en veel minder aan universiteiten. Zij keken naar de natuurlijke of gewone geschiedenis van stammen of tribale volkeren en naar de historische banden tussen die volkeren. Langs die weg probeerden zij de verspreiding van cultuurelementen over de wereld te verklaren. Antropologen hebben zich hierop veel minder geconcentreerd; zij waren vooral geãnteresseerd in algemene wetenschappelijke uitspraken over de cultuur en het sociale gedrag mensen. Culturele antropologie heeft de etnologie als belangrijkste tak van de antropologie in het algemeen verdrongen; de moderne culturele antropologie is jonger dan etnologie. Het zijn dan ook cultureel antropologen en niet etnologen die de belangrijkste en meeste functies in musea en aan universiteiten bekleden. (In een bijlage heb ik de diverse onderdelen van de antropologie weergegeven. "Culturele antropologie" wordt op diverse niveaus van onderverdeling gebruikt. Het herhaalde gebruik van deze term in het schema moet worden begrepen uit de historische ontwikkeling van het vakgebied; in opeenvolgende fasen was het steeds nodig een onderscheid te maken tussen culturele antropologie sec en een specialisatie ervan. In het algemeen wordt de term "culturele antropologie" gebruikt om het laagste specialisme in het schema aan te duiden.)
De werkzaamheden van de meeste leden van de Heemkring Voeren en Omstreken zijn volgens mij echter geen etnologische activiteiten in de betekenis die ik zojuist heb aangegeven. Hun studies hebben een meer beperkte ambitie. Het lijkt me daarom beter de werkzaamheden van enkele van hen te bekijken en te zien hoe die zich tot de culturele antropologie verhouden.
Jaak Nijssen bestudeert kerkhoven en meer in het bijzonder grafkruisen. Wie enigszins op de hoogte van mijn werkzaamheden is, weet dat ook ik menige dag op kerkhoven heb doorgebracht. Theo Broers verzamelt prentbriefkaarten, en hij heeft aan den lijve ondervonden dat ook ik daarin geãnteresseerd ben. Theo Broers verzamelt ook landbouwwerktuigen; een antropoloog die belangstelling heeft voor wat "de materiâle cultuur" wordt genoemd, zou zich ook voor die werktuigen kunnen interesseren. Rob Brouwers tekent streekverhalen op, en ook dat zou een werkzaamheid van een antropoloog kunnen zijn. Toch durf ik te beweren dat wat Rob Brouwers doet, geen beoefening van de antropologie is. Dit klinkt misschien wat pedant, maar ik zal proberen mij nader te verklaren.
Als een antropoloog streekverhalen zou optekenen of die van Rob Brouwers zou bestuderen, dan heeft hij of zij een of meer van de volgende oogmerken. Ten eerste bestudeert een antropoloog verhalen uit diverse streken om te achterhalen of er een algemene structuur in te ontdekken valt en hoe die te verklaren is. Ten tweede zou een antropoloog willen weten, wat een streekverhaal - de opbouw, de woordkeus, de focus op bepaalde thema's, de afwezigheid van andere thema's - zegt over de wijze waarop de schrijvers en vertellers van de verhalen, andere facetten van hun bestaan waarnemen en waarderen. Kortom, wat kan een antropoloog door middel van een streekverhaal leren over de cultuur - de wereld van betekenissen en symbolen - van de mensen die bij dat streekverhaal zijn betrokken? Ten derde, door een analyse van wie wel en wie niet in de verhalen voorkomen, kan informatie worden vergaard over de plaats van die personen in de samenleving waarin het verhaal zich afspeelt. Hoe worden bepaalde gezagsdragers beschreven en daarmee gewaardeerd? Wie wordt erin bespot, hoe gebeurt dat en wat is de overeenkomst met het bespotten in werkelijkheid. Ik kan nog een stap verder gaan. Veel verhalen worden mondeling overgeleverd. Niet iedereen kent het verhaal even goed. Het verhaal was in de eerste versie misschien anders dan in de tiende. Vragen kunnen dan zijn: wie kennen het verhaal goed en wie minder goed, en wat zegt dit over de verdeling van de controle over de inhoud van de verhalen? Wie is in staat bepaalde elementen aan het verhaal toe te voegen en er andere aan te ontnemen en wel op zo'n wijze dat die persoon er in het verhaal beter vanaf komt? Hoe krijgt die persoon het gedaan dat zijn nieuwe versie geaccepteerd wordt? Welke machtsbronnen gebruikt hij daartoe? Misschien circuleren er verschillende versies van hetzelfde verhaal. Verschillen de mensen die die versies vertellen, nog op andere punten: machtigen versus minder machtigen, protestanten versus katholieken, mannen versus vrouwen, jongeren versus ouderen? Dit soort informatie die in verhalen of het vertellen ervan verborgen kan zitten, kan van cruciaal belang zijn om bestaande of historische tegenstellingen en daarmee cultuurverschillen te traceren. Rob Brouwers zou ook roddels kunnen verzamelen, en misschien doet hij dat ook wel. Een volkskundige en een antropoloog kunnen beiden roddels optekenen. Maar een antropoloog doet twee dingen die een volkskundige - in de beperkte betekenis waarin ik dit begrip hier gebruik - niet doet, of in ieder geval niet snel zal doen. Ten eerste vraagt een antropoloog zich af, wie deel uitmaken van de sociale circuits waarbinnen de roddels circuleren en wie niet. Langs deze weg kan hij achterhalen wie wel tot bepaalde kringen behoren en wie ervan worden uitgesloten. De volgende vraag zou dan zijn, waarom die uitsluiting plaatsvindt. Ten tweede vraagt een antropoloog zich af, wat de roddels vertellen over de voorstellingen en waarderingen, over de betekenissen waarmee de roddelaars hun wereld interpreteren en waarderen.
Conclusies Natuurlijke kan een volkskundige ook doen wat een antropoloog doet, maar misschien moet dan worden gezegd dat de volkskundige een antropoloog is geworden. Hiermee bedoel ik dat het verschil tussen een volkskundige en een antropoloog er een van gradaties is. Sterker nog: de werkzaamheden van beiden kunnen overlappen. Maar dan nog blijven er twee belangrijke verschillen. Dat zijn overigens geen essentiâle verschillen - ik geloof niet in essenties - maar graduele verschillen. Volkskundigen en antropologen zijn familie van elkaar en vertonen de gelijkenissen en verschillen van familieleden. Het eerste verschil is dat een volkskundige als hoofddoel de beschrijving en/of verzameling van objecten heeft; een antropoloog tracht tot algemene uitspraken te komen waarin het bijzondere en het algemene met elkaar worden verbonden. Het is een verschil tussen naar verhouding meer empirie en meer theorie: naar verhouding meer empirie bij de volkskundige, meer theorie bij de antropoloog. Ik wil daarmee niet zeggen dat een volkskundige geen theoretische bezigheden heeft. Ik bedoel dat hij minder theoretische bezigheden kent dan een antropoloog, en opnieuw blijken we met een familiegelijkenis en een gradatieverschil te maken te hebben. Het tweede verschil is nauw met het eerste verbonden. Bij een volkskundige zal de beschrijving en/of verzameling vaak een doel op zichzelf zijn. Voor een antropoloog is de beschrijving en verzameling meestal een middel om tot uitspraken te komen die de beschrijving overstijgen. Opnieuw gaat het om gradaties. Ik kan mij goed voorstellen dat er volkskundigen zijn die op hoger niveau van abstractie werkzaam zijn dan sommige antropologen.
Mijn slotconclusie kan kort en eenvoudig zijn. De volkskunde zoals die door de leden van de Heemkring Voeren en Omstreken wordt beoefend, neemt geen aparte plaats in de antropolgie in. Het is geen antropologische specialisatie, zoals bij voorbeeld wel de politieke antropologie en de religieuze antropologie specialisaties zijn. Volkskunde is te localiseren op het meer beschrijvende niveau binnen al die specialisaties, zonder noodzakelijk theoretische oogmerken. Maar u mag het natuurlijk hartgrondig met me oneens zijn. Aanbevolen literatuur Mart
Bax (1988), Politieke antropologie in vogelvlucht. Amsterdam:
VU Uitgeverij. Clifford Geertz (1973), The interpretation of cultures. Selected essays by Clifford Geertz. New York: Basic Books, Inc., Publishers. (Geertz, een Amerikaan, is een van de meest gezaghebbende antropologen van deze tijd. Het lezen van dit boek vereist enige voorkennis.) Robert M. Keesing (1976), Cultural anthropology. A contemporary perspective. New York: Holt, Rinehart and Winston. (Tot voor kort werd dit boek gebruikt tijdens de cursus "inleiding tot de antropologie" voor eerste-jaarsstudenten aan de Universiteit van Amsterdam. Het is een betrekkelijk eenvoudig boek, rijk aan illustraties.) Jojada
Verrips (1983), En boven de polder de hemel. Een
antropologische studie van een Nederlands dorp 1850 - 1971.
Groningen: Wolters-Noordhoff Peter Kloos heeft een inleiding culturele antropologie in het Nederlands geschreven. De titel is me ontschoten. Het boek in ongetwijfeld in iedere goede boekhandel te verkrijgen. Van zijn hand is, naar ik meen, ook het boekje Achter de coulissen, over de problemen waarmee een antropoloog tijdens het veldwerk geconfronteerd kan worden. Noten 1. Een antropoloog zal kunst ook heel anders bestuderen dan bij voorbeeld een kunstcriticus. Terwijl de laatste vooral het kunstobject bestudeert en beoordeelt, concentreert de antropoloog zich meer op de produktie van kunst. Een antropoloog zou zich de vraag kunnen stellen: welke politieke, economische en culturele voorwaarden bepalen het succes of falen van kunstprodukten? Om die vraag te kunnen beantwoorden, dienen weer andere vragen te worden beantwoord: onder welke politieke constellaties gedijen welke kunstvormen en waarom? (Denk aan het dadaisme dat ten tijde van het fascisme als "entartete" kunst werd beschouwd; of aan het realisme dat hoogtij vierde onder het Sovjet-regiem.) Welke kunstenaars hebben toegang tot welke galeries en musea en welke mogelijkheden hebben deze om de kunstprodukten te promoten? Wat is het kunstbeleid van een regering, welke kunstvormen en -stromingen worden wel en niet gestimuleerd? Kennen sociaal-demokratische regeringen een ander kunstbeleid dan christendemokratische of liberale? 2. Ideologie en religie hebben veel overeenkomsten maar zijn niet hetzelfde. In een religie staat de relatie tussen God en mens centraal, in een ideologie de relatie van mens tot mens. Niet alle ideeënsystemen zijn even makkelijk in een van beide categorieèn in te delen. Het islamitische fundamentalisme - en eigenlijk ieder religieus fundamentalisme - is een religie die ook een politieke ideologie is geworden. Thema-nummer: NIEUW LIMBURGS ---- INHOUD: ====== OUD EN NIEUW LIMBURGS door Bep Mergelsberg ......1 OUDE 's GRAVENVOERENSE WOORDEN door Robert Brouwers...............10 ZWARTE PIET en een paar van z'n andere namen door Bep Mergelsberg........................12 TAALNIVELLERING door Jaak Nijssen...................13 PUBLIKATIES verzameld door Bep Mergelsberg.............................24 PUBLIKATIES Verzameld door Jaak Nijssen...........................24 p. 01 - 10 door Bep Mergelsberg. Ik leer mijn kinderen Limburgs. Nu is me daarbij opgevallen dat ik hen een ander Limburgs leer dan ik vroeger thuis geleerd heb. Veel woorden heb ik in de loop der tijd vervangen door andere woorden die vrijwel allemaal een gemeenschappelijk kenmerk hebben, n.l.: de nieuwe woorden lijken veel meer op de Algemeen Nederlandse woorden dan de oude Limburgse woorden. Mijn ouders zijn afkomstig uit Montzen (moeder) en Kelmis (vader). Dit verklaart de niet-Noorbeekse woorden die in mijn vroegere thuistaal voorkwamen. Ikzelf ben geboren in 1957 in Noorbeek, een dorp van ongeveer 1000 inwoners in Nederlands Zuid-Limburg, grenzend aan de Voerstreek. Ik ben daar ook opgegroeid. Ik schijn tegenwoordig onbewust nogal veel typisch Sint- Martensvoerense klanken in mijn taal te gebruiken. Noorbekenaren maken mij hier wel eens op attent. De woorden waarin ik enkel de klanken veranderd heb nadat ik in Sint- Martensvoeren kwam wonen zijn niet in de lijst opgenomen. Ik heb niet gestreefd naar volledigheid maar ik meen dat de onderstaande woordenlijst toch een idee geeft van de omvang van de gelijkschakeling van mijn Limburgs aan onze standaardtaal.
Allereerst som ik hieronder een aantal Limburgse woorden op die ik vroeger thuis en in de omgang met andere Noorbeekse mensen leerde. Ernaast volgen de nieuwe Limburgse woorden, of misschien moet ik zeggen, verlimburgste Algemeen Nederlandse woorden. Dan volgt de vertaling in onze standaardtaal.
OUDE EN NIEUWE LIMBURGSE WOORDEN.
De woorden heb ik ondergebracht in een aantal groepen. De eerste groep bestaat uit werkwoorden, de tweede uit zelfstandige naamwoorden en de derde en laatste uit bijwoorden.
WERKWOORDEN.
De vervoeging van de sterke werkwoorden staat tussen haakjes onder de betreffende werkwoorden. De andere werkwoorden zijn zwak en worden allen als volgt vervoegd: o.v.t, enkelvoud en meervoud = stam + de / v.v.t. = ge + stam + d.
kaore preuve (proeven) käöre aaie (aaien)
piepe ròke (roken)
(piep - paeëp - gepaeëpe) "Neet alling piepe me òch sigerètte waoërte gepaeëpe". tappesere behange (behangen)
De "ge-" van het voltooid deelwoord "getappeseerd" valt in mijn taal enkel weg in de vorm "De kamer is tappeseerd waoëre".
sjtrikke breie (breien) hekele haoke (haken) de sjòttele waesje aafwaesje (afwassen)
(waesje - woosj - gewaesje / aafwaesje - woosj aaf - aafgewaesje)
bagere verhuze (verhuizen)
De "ge-" van het voltooid deelwoord "gebageerd" valt in mijn taal enkel weg in de vorm "De meubels zeunt bageerd waoëre".
uzere piekere (piekeren) sjtute òpsjuppe (opscheppen)
(sjtute - sjtaoët - gesjtaoëte)
"Väöl beheij make" en "Zich get van z'ne Jaan make" hebben dezelfde betekenis. "'ne Beheijdspiemel" en "'ne sjtutert" zijn synoniemen, zijn vervangen door "'ne òpsjùpper" en betekenen "een opschepper".
zaege zeure (zeuren) gebiere op lètte (notie nemen van*) Ik gebruikte "gebiere" enkele in een ontkennende zin, bijvoorbeeld: "Dao mòs-te neet nao gebiere". (* vertaling uit: "Groéselder Diksjenär")
gewaeëre laote mèt rùs laote (met rust laten)
(laote - loot - gelaote)
wase greuje (groeien)
(wase - woos - gewase)
baoëke kriesje (huilen)
(kriesje - kraeësj - gekraeësje) ("Kriesje" is een van de enige woorden die ik ben gaan gebruiken nadat ik in Sint-Martensvoeren kwam wonen.)
zich verviere zich versjrikke (schrikken)
(verviere - vervierde - vervierd)
(zich) versjtaeëke (zich) versjtòppe (z. verstoppen)
(versjtaeëke - versjtook - versjtaoëke)
zich verdaole zich vergisse (z. vergissen)
(verdaole - verdaolde - verdaold)
ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN.
De zelfstandige naamwoorden heb ik onderverdeeld in kleinere groepjes van woorden. De betekenis van de woorden was daarbij het uitgangspunt. Woorden die vanuit deze invalshoek geen verband hebben met de anderen zijn dan ook gerangschikt onder de sub-titel "anderen". Onder elk woord is steeds ook de meervoudsvorm vermeld.
Allerlei doekjes.
d'r plagk de sjaal (de sjaal) de plagke de sjaaltjes (de sjaaltjes)
Een zijden of nylon vierkanten hoofddoek voor vrouwen, dat eerst in een driehoek gevouwen werd om het vervolgens met een knoop onder de hals vast te knopen. Later, een dertigtal jaar geleden, toen het dragen van een hoofddoek uit de mode raakte, werd "'ne plagk" gebruikt als halsdoek. Het doek was een accessoir dat hoorde bij de overjas die men droeg.
d'r sjroeblòmmel d'r dweel (de dweil) de sjroeblòmmele de dwele (de dweilen)
d'r sjnutesplagk d'r zakdook (de zakdoek) de sjnutesplagke de zakdeuk (de zakdoeken)
Opmerkelijk is dat ik wèl nog het woord "d'r sjòttelsplagk" - "de sjòttelsplagke" (vaatdoekje) gebruik.
Kleding.
d'r sjtivvel d'r laars (de laars) de sjtivvele de laarze (de laarsen) d'r sjtievel (de rubber- de sjtievele laars-en) de bloes (sleeptoon) de bloes(stoott.) (de blouse) de bloeze de bloeze (de blousen)
de sallòpèt d'r aoëveral (de overal) de sallòpètte de aoëverals (de overals)
d'r pisjamma d'r pijama (de pijama) de pisjammas de pijamaas (de pijama's)
d'r trikò d'r trui (de trui) de trikòs de truie (de truien)
't nachsklèèd d'r pijama (de nachtjapon) de nachsklèjer de pijamaas (de nacht- japonnen)
d'r zeverlap d'r sjlabber (de slabber) de zeverlep de sjlabbers (de slabbers)
de sjäöts d'r ròk (de rok) de sjäötse de rùk (de rokken)
Ons lichaam. d'r bagktaand d'r kies (de kies) de bagkteng de kieze (de kiezen)
't bakke de wang (de wang) de bakke de wange (de wangen)
de vaeërsj de hiel (de hiel) de vaeërsje de hiele (de hielen)
de nerf de zenuw (de zenuw) de nerreve de zenuwe (de zenuwen)
Meubels of delen ervan.
't sjaab de kas (de kast) de sjaper de kaste (de kasten)
't sjòt de laaj (de la) de sjòtter de laaje (de laden)
't kakkesjtùlke d'r keendersjtool (de kinderstoel) de kakkesjtùlkes de keendersjteul (de kinderstoelen) Huishoudmachines.
't sjòttelmesjieng 't aafwaesjmesjieng (de vaatwasser) de sjòttelmesjienger de aafwaesjmesjienger (de vaatwassers) de essereus de centrifuusj (de centrifuge) de essereuze de centrifuusje (de centrifuges)
Beddegoed.
't sjloppelèg 't lake (het laken) de sjloppelège de lakes (de lakens)
de kusteek de sjloob (de sloop) de kusteke de slope (de slopen)
d'r puus de matras (de matras) de puze de matrasse (de matrassen)
't Toilet.
't huuske de WC (de ('t) WC) de huuskes de WC's (de WC's)
't huuskespapier 't WC-papier ('t WC-papier) (dit woord gebruik ik nooit in het meervoud)
de sjas d'r sjtòrtbak (de stortbak) (dit woord gebruik ik nooit in het meervoud)
Groenten.
de roeëj kroot de rode biet (idem) de roeëj krote de rode bietjes (idem)
de moeër de wòrtel (de wortel) de moeëre de wòrtele (de wortelen)
de sjlaat de sjlaai (de sla) (ook dit woord gebruik ik nooit in het meervoud)
de sjikoree 't witlòf NNL (het witlof) ZNL (het witloof) (geen meervoud)
Etenswaren.
d'r vlaam d'r vlaai (de vla, de d'r vlaai) de vlame de vlaaie (de vlaaie)
d'r kòffetuur d'r zjem (de jam) (geen meervoud)
't gekrùsj 't hùjtvlèèsj (de hoofdkaas) (geen meervoud)
't greun moos oonderèè sjtaampòt (stampot) (geen meervoud)
d'r poetes d'r bloodwaoërsj (de bloedworst) de bloodwäöersj (de ...worsten)
Andere.
d'r bidòng (wordt niet meer gebruikt) de bidònge
"'ne Bidòng" was een blikken, platte fles met een sluitdop zoals men die vroeger ook aantrof bij limonadeflessen. De dop was met een dikke ijzerdraad vastgemaakt aan de fles en was voorzien van een gummy ring. Vaak had deze ring een rode kleur. "d'r Bidòng" werd 's morgens gevuld met koffie en suiker en werd dan door vader meegenomen naar het werk. Als hij 's avonds terug kwam was de rest koffie nog lauw en had een heel speciale smaak gekregen. de pavèj d'r sjtoeb (de stoep) de pavèje de sjtuub (de stoepen)
de sjtaof de kachel (de kachel) de sjtaove de kachele (de kachels)
de loetsj de tut (ZNL. de tut) (NNL. de speen) de loetsje de tutte (de tutten) (de spenen)
't gaan 't gare (het garen) (ik gebruik van dit woord nooit het meervoud)
d'r vaam d'r draod (de draad) de vaem de dräöd (de draden)
't fieëber de koorts (de koorts) (geen meervoud)
de sjòòt de sjùùld (de schuld) de sjòte de sjùlde (de schulden)
de waesjpitsj de waesjpin (de was- knijper) de waesjpitsje de waesjpinne (de was- knijpers) d'r toebak d'r sjek (de shag) (geen meervoud)
de sakòsj de tesj (de handtas) de sakòzje de tesje (de handtassen)
de mal de tesj (de boodschappentas) de malle de tesje (de boodschappentassen)
Een voorbeeld van "taalverarming".
d'r pòrtmòne de beursj (de beurs) de pòrtemònès de beurzje (de beurzen)
de aoërte de reste (dàt, wat overblijft na de warme maaltijd.)
Dit woord gebruikte ik nooit in het enkelvoud. "De aoërte" waren voor de kat."
't getuug 't gerèèdsjap ('t gereedschap) (geen meervoud)
d'r kuul d'r sjtek (de stok) de kule de sjtekke (de stokken)
de kròddel de pad (de pad) de kròddele de padde (de padden)
't klunkske de vroedmeesterpad (idem) de klunkskes de vroedmeesterpadden (idem)
"'t klunkske" is misschien een onomatopee, een woord dat een klanknabootsing is van het geluid dat deze paddensoort voortbrengt.
de hoesdäör de väördäör (de voordeur) de hoesdäöre de väördäöre (de voordeuren)
Vroeger hoorde bij vrijwel elk huis een stal. Men maakte dan ook een onderscheid tussen de deur van "'t hoes" (de woning) en "de sjtaaldäör" (de deur van de stal).
dùùreg de achterkaoëke (de achterkeuken) de achterkaoëkes (de...keukens)
de huuf d'r knikker (de knikker) de huuve de knikkers (de knikkers)
de tòwsjpring de sjpringtòw (het springtouw) de tòwsjpringe de sjpringtòwwe de ..touwen)
e baeske e poeneke (een kus) de baeskes de poenekes (de kussen)
't liemtèke 't lidtèke ('t lidteken) de liemtèkes de lidtèkes (de lidtekens)
BIJWOORDEN.
Het bijwoord "flòt kan ook als bijvoegelijk naamwoord gebruikt worden.
voet weg (weg) ùmmer altied (altijd) noeëts nooit (nooit) òppedaod,lùts, derek, sjnak dalek (dadelijk)
Naar mijn persoonlijk gevoel was "derek" sneller dan "òppedaod", "òppedaod" sneller dan "sjnak" en dit laatste was weer sneller dan "lùts". "Lùts" was wel eerder dan "sjtrak" (straks).
flòt gauw, sjnel (gauw, snel) (oeë) e-ba (oeë) heen (waar)(naar toe) bès tut (tot) heversj nao häèm (-t-huiswaards)
WAARDERING VAN HET LIMBURGS.
Verschillende mensen waarderen het Limburgs verschillend. Deze waardering verschilt al naar gelang ervaringen en vorming. Niet iedereen is zich bewust van zijn waardering ten aanzien van deze taal of van het daaruit voortvloeiende gedrag ten aanzien van mensen die deze taal spreken. Een
voorbeeld: Een
tweede voorbeeld. Daarnaast heeft het negeren en afkeuren van de thuistaal ook gevolgen voor de ontwikkeling van het zelfvertrouwen van kinderen, voor het vertrouwen van die kinderen in hun ouders en voor de verhouding van die kinderen met hun leerkrachten in het bijzonder en de school in het algemeen. Nederlands leren is natuurlijk belangrijk, maar dit kan ook samen gaan met respekt voor de thuistaal van sommige kinderen, het Limburgs. Vanuit pvoedkundig perspektief lijkt mij dit zeker de beste weg. Nederlands leer je natuurlijk niet als je enkel Limburgs spreekt. Ik denk echter dat je net zo goed Nederlands leert als men al het Limburgse taalgebruik van kinderen die menen Nederlands te spreken niet als fout benoemd maar als Limburgs. Dan erken je meteen ook de thuistaal en de tweetaligheid van deze kinderen. Op die manier doe je tegelijkertijd iets aan de negatieve beeldvorming over Limburgsspekenden. Het bovenstaande klinkt heel eenvoudig, maar op het eerste zicht blijkt dit in de praktijk niet zo te zijn, alhoewel? Veel leerkrachten in de Voerense scholen kennen het Limburgs zoals dat in Voeren gesproken wordt niet, laat staan dat ze mijn NederlandsLimburgs Limburgs kennen. Het is dus voor deze leerkrachten zeker niet eenvoudig om het onderscheid tussen Limburgs en fout Nederlands te maken. Het is vanzelfsprekend dat je niet mag verwachten dat zij steeds weer de taal van de streek gaan leren alvorens zij ergens les gaan geven en dit hoeft ook niet. Deze leerkrachten kunnen wel aan hun leerlingen uitleggen dat zij de taal van Voeren niet kennen en dat ze dus alles wat niet-Nederlands is fout zullen moeten noemen. Ook als het om Voerense woorden gaat die niet fout maar Voerens maar dus geen Nederlands zijn. Ik denk dat zo'n verhaal in hooguit tien minuten vertelt kan zijn. De moeilijkheid van dit tien-minuten verhaal is dat er nogal wat leerkrachten zijn die al lang in Voeren wonen. Zij zouden aan de leerlingen duidelijk kunnen maken waarom zij geen Voerens hebben leren spreken. === p. 10 - 12
OUDE 's GRAVENVOERENSE WOORDEN. door Rob. Brouwers
bajere
(gaiste met ba:je:re) = pootje baden. === p. 12 - 13
ZWARTE PIET en een paar van z'n andere namen door Bep Mergelsberg
In Montzen noemde men Zwarte Piet een vijftigtal jaar geleden "Hans Moef". Kinderen van een Montzener gezin uit die tijd, waarvan een grootmoeder enkel Waals en dus geen Limburgs kende, noemde deze boze begeleider van Sinterklaas "Haos Kroef". (Joséphine Mergelsberg - Spee, 1934) Een oude 's Gravenvoerense naam is "Hans Kroef" (zie: bijdrage R. Brouwers) en in Noorbeek gebruikt men zeker sinds 30 jaar de naam "Zjwarte Piet".(BM)
In Mheer is zeker sinds 70 jaar het woord "Zjwarte Piet" gebruikt (J.Senden 73 jr.). Een mevrouw van 70 jaar, woonachtig in Eijsden vroeg (vlak na Sinterklaas 1992) aan haar kleindochter of "Hans Kroef" kadootjes gebracht had en mijn moeder (afkomstig uit Waubach) vertelde dat mijn oma vroeger wel eens het woord "Hans Moef" gebruikte maar mijn moeder is niet duidelijk of het dan om Sinterklaas of om Zwarte Piet ging (Wim Senden (40) , Mheer).
In het "Venrays woordenboek" vinden we "Hans Mof: oude in onbruik geraakte benaming voor een Zwarte Piet die anders gekleed is dan normaal". "Groéselder Diksjenär" kent dan weer een "Hanskasper: benaming voor Zwarte Piet. (verouderd)" In het boek "Volkskunde in Limburg" van Jules Frère en bewerkt door Jaak Venken (uitgave van Stichting Mens en Kultuur, Gent.) vinden we op pag. 30 "Terwijl bij de suikerbakkers mandenvrachten speculaas werd ingezameld voor de volksjeugd, hield Hans Kroef met zijn varkensblaas de nieuwsgierigen op afstand." (Tongeren, jaren 20)
Vroeger droeg Zwarte Piet een zwart (pastoors)kleed, een zwarte kap met twee rode hoorntjes, de ooggaten en mond afgezoomd met rood lint. Sommige Zwarte Pieten hadden een zak bij zich, anderen een roe of een aantal varkensblazen. (Rob. Brouwers.)
Hieronder een kaartje overgenomen uit "Wörterbuch der deutschen Volkskunde" van Erich und Beitl. Alfred Kröner Verlag Stuttgart (1981). blz. 600 === p. 13 - 23
door Jaak Nijssen
Naar aanleiding van een vraag van Bep Mergelsberg ontstond er in de workshops van de Heemkring een gesprek over de ontwikkeling van onze dagelijkse omgangstaal. Daartoe volgende bijdrage.
Een voorbeeld (bij het aanleggen van een elektrische verbinding): hang d'r kabel achter de kaas ee: dat zou ik gezegd hebben: hang d'r kabel ate ge sjaap ee.
In volgende lijst worden gegeven: eerst woorden lijk ik ze oorspronkelijk ken; dan: hoe ik meen dat ze voor 't ogenblik in opmars zijn; dan: de Nederlandse vertaling (de eind-n wordt niet uitgesproken). Afkortingen: sgv: gezegd in 's-Gravenvoeren; smv: gezegd in Sint Martensvoeren; oostelijk: gezegd ten oosten van Teuven- Remersdaal.
---------------------------------------------------------
piëpel ; vlinder ; vlinder aoëmezèèk ; mieër ; mier hiëmelsje gèèt ; höjwage? ; hooiwagen (insekt) warbòs ; horzel ; horzellarve
hòrrèt ; (omschrijving: e-zeu 'n diekke wèsp) ; hoornaar kieëssmieësske ; mieësske ; koolmees ester ; ekster ; ekster merkef (D. Markolf) ; Vlaamse gaai ; Vlaamse gaai dölsje (D. Dohle) ; kowke ; kauw vuëder (vgl. F. furet, met afwijkende betekenis) ; bunzing (als de diersoort herkend wordt!) ; bunzing mòòthövvel ; mòl ; mol deur (sgv) ; sjteer ; stier hamsj (Valkenburg: haamsjeut?) ; maretak, misteltoe; maretak stachelder (D. Stechpalme) ; hùls ; hulst fioële ; viooltjes ; viooltjes maezeuteke ; maddelieffje ; madeliefje sjtèfioeële ; violier ; violier kaoverbloom ; peenksterbloom ; pinksterbloem sint-jansbloom ; margriet ; margriet höllender (D. Holunder, Flieder) ; fleer ("vliertee, vlierbloemen" heb ik altijd als "flerentee, fleerblome" gekend) ; vlier
rieraank ; bèùsjraank ; bosrank blómpòt, blomespòt ; bloompòt ; bloempot
Bedreigd lijken mij ook: wòrbele (D. Waldbeere) = bosbessen; brommele (D. Brombeere) = braambessen; kòlblome = klaprozen.
NB: men leert de planten en de dieren niet meer kennen uit de wekelijkheid maar uit de boeken, en kijkt dan of men ze in de werkelijkheid vindt.
vlaam ; vla ; taart, vlaai (Zuidned.) krütsje ; sjroeëp ; stroop poetes, trip ; bloodwaoësj ; bloedworst gekrusj, kippes, hù(j)tvlèèsj (= hoofdvlees) ; kipkap ; kipkap (Zuidned.) moeër ; wòrtel ; wortel (groente) zjat (Waals jatte) ; tas ; kok (koffie) sjaap (Ned. schab) ; kaas ; kast sjòt ; la(aj) ; la(de) zjwaegele (vgl zwavel) ; luussefers ; lucifers luëter (vlg loog) ; zèèpsòp ; zeepsop koëkmaal ; moeër ; waterketel hoeshòddel (n ), hoeslómmel ; dwel ; dweil lómmel (D. Lumpen) ; vòd (gelijkluidend, op de tonaliteit na, met vòt = kont, aars, e. d.) ; vod stivvle (D. Stiefel) ; bòtte ; laarzen sjnutesplak ; zakdook ; zakdoek sjtegel ; drieën-hek ; draaihek baj ; aafrastering ; afrastering gaar (vgl. D. Gatter) ; hekske ; hekje koeëllef (koolhof) ; töjn ; tuin sjloont (D. Schlund) ; dibde ; laagte in het terrein goemmie (D. Gummi) ; gom ; gom huuf ; knikker ; knikker kamaow / kamoek ; fùt ; fut noon... (Ned. noen) ; middaag ; middag kreeg (D. Krieg) ; oeërlòg ; oorlog besjlaag ; hersenbloeding ; hersenbloeding taeëring ; tee-bee-see ; tbc vrattel ; vrat ; wrat koonzert ; toneel ; toneel veel (N. vedel) ; vioeël ; viool
- Scheldwoorden: flab, lèùres (uit laureaat?), faoënes, foënes (faon, ten N van Maastricht = penis), lùbbes (lubben = kastreren), toeppes (D. Tölpel), driekkes (Hendrik), hannes (Johannes), kwiebes (Latijn quibus = aan wie, door wie), kurèj (Waals?) = kreng, sjinaos (D. Schindaas, uit schenden en aas = dood dier), appelkloeëte-zuvve, laejbek = aansteller (beamte)... lijken wel te verdwijnen, tenzij ze een Nederlandse tegenhanger hebben: lummel ...
bekalle ; (men gebruikt een omschrijving) ; kwaad spreken aafkalle, z'ch get ; aafsjpraeëke ; afspreken bagere ; verhoeze, verhuuzze ; verhuizen tapessere ; behange ; behangen sjtrèùpe(s) goeë ; lòpe goeë ; gaan lopen kriegge, z'ch - ; neme ; nemen kriegge, z'ch - ; beginne te vechte ; beginnen te vechten bekèùkele ; umkalle, umpraote ; bepraten sjunmake ; poetse (volgens een op school aangeleerd Brabantisme) ; schoonmaken (huis)
klaene, e-weg -, voett-lòpe ; e-weg lòpe ; hard weglopen kalle (vgl. Eng. to call) ; sjpraeëke ; spreken, praten gaele ; kòpe ; kopen vervieëre, z'ch ; sjrèkke ; schrikken brüjje, klaene ; werpe ; werpen broeke ; gebroeke, gebruke ; gebruiken griemmele ; grejnslache ; grijnslachen sjpiet doeë ; plaoge ; plagen moetse ; (omschrijv.) ; mokken taentele, z'ch ; peste ; pesten (wederzijds) käöre (vgl. Nl.: lief"kozen") ; aaie ; aaien kaore (vgl. D.: kosten) ; preuve ; proeven lèpere ; (omschrijv.) ; (van kleren: ongewenste plooien vormen) weensjele, z'ch ; (omschrijv.) ; zich onrustig wentelen in bed döere (D. dürfen) ; maoge ; mogen koeze ; sjlachte ; slachten (varken) kriesje, grienge ; wene ; wenen lore (sgv) ; kiekke ; kijken kriettesj ; (omschrijv.) ; ongenaakbaar krùtteltig ; kòrzelig ; korzelig besjloejjerd ; verwelkt ; verwelkt sjrao ; vies ; lelijk fie ; sjun ; mooi èveld'g (D. einfältig) ; aanstellerig ; onnozel- aanstellerig sjnak ; direk(t) ; op staande voet (tijdstip) bao (vgl. D. bald) ; benao, bekaans ; bijna kòòm (D. kaum) ; nauwelijks ; nauwelijks waeme, (vragend) (= wiemand?, vgl. (n)ieëmme(s) = (n)iemand ; wae ; wie voett, e-weg ; weg ; weg (-lopen bv.) piess (D. bis) ; tòt ; tot e góng oett ; .. nao boette(s) ; naar buiten de däör ès òp ; .. ès aoëpe ; .. is open hèèvesj (heim-waarts)/ nao hèèm ; nao hoes ; naar huis hèèm ; toes ; thuis
lùts (vgl. luttel), òppedaot ; sjtraks, direk(t) ; straks (= na kort tijdsverloop) sjtrak ; sjtraks ; straks (= na iets langer tijdsverloop) zus (vgl. D. sonst) ; want ; want one (D. ohne) ; zónder ; zonder
gaar neet, gaaroet neet ; hiëlemaol neet ; helemaal niet èges ; zelf ;zelf ègeste, d'r - ; zelfde, d'r - ;dezelfde näölekes ; nauwelijks ; nauwelijks (bv. aanraken) noeëttref (vgl. nooddruft) ; nowwweleks ; nauwelijks (bv. ergens toegekomen zijn)
grammatika:
- pluralis: hón (D. Hunde) ; hun ; honden sjeunsjere ; sjeunsjes ;schoentjes
- werkwoordvormen: e taot ; e tèlde ; hij telde gevraod ; gevrogd ; gevraagd
- teruggang van de "zes", de participia zonder ge-: braat, kaome, kraege, voonde, waoëde, vraeëte; men hoort nu wel eens: gebrach, gekaome, gekraege, gevoonde, gewaoëde, gevraeëte (gebracht, gekomen, gekregen, gevonden, geworden, gevreten).
- teruggang van de konjunktief: kieëm e mer! (D. käme) ; kaom ... ; kwam .. 'ch gung ... ; ... góng ; .. zou gaan ze zage, ze keuste neet (D. könnten) ; .. kooste ; .. dat ze niet konden ... - de gerundivum: lòpenterre ... terwijl hij/zij/het liep)
- daarentegen houdt de vorm met "e dèèt" ... stand: "da dón 'ch laeze" in plaats van "da laees 'ch".
Zegswijzen geraken in onbruik:
toeërrt('nt)? ; of neet? ; nietwaar? an-èn-a ; a-n è sjtùk ; zonder onderbreking
't wäedt kaod-a ; 't begint kaod te waeëde ; het begint koud te worden dis ander waeëk, 'n nüj waeëk, 'n nüj jaor ; vòlgend ... ; volgend... antaeëge goeë (vgl Nl. ont-moeten, D. ent-gegen) ; tegemoet goeë ; tegemoet gaan
in 't dwaeësj (of 'ntwaeësj?, als ontstaan uit "ont-dwars", zoals ont-moeten) van oeë gèès-te ; lans oeë ; langs waar ...
Hieër m'ne Gòd van Aoke, wie zit dat keend die bè !: gewoon een uitbreiding van "mijn god!"; e-zeu gek es pieërrlasvòt.. en zovele andere ...
Men vraagt zich af of de grens verschuift, naar het oosten toe, van: - voof ; vief ; vijf - ha ; hùbbe ; hebben
Hier nog enkele woorden die ik als kind reeds ouderwets vond, of die ik pas later geleerd heb aensjele, z'ch ; jenne ; jennen (wederzijds) lange ; gaeve ; aanreiken acht ; gùt ; goot.
Duitse invloed gaat achteruit, omdat er nu eenmaal nogal wat in onze taal zit, dat eerder naar het Duits dan naar het Nederlands verwijst.
Oudere vormen van dorpsnamen worden vervangen: - Rimmelsde(r) ; Rimmesjtel ; Remersdaal - Welkete, Welkender ; Welkenraad ; Welkenraad
Men heeft de neiging om namen van plaatsen die in officieël Waals gebied liggen, in het Frans uit te spreken: - Kapel ; Haori-Sjapel ; Hendrik-Kapelle (F. Henri -Chapelle) - Waeësj ; Warsaasj ; Weerst (F. Warsage) - Goëdsd'l ; Valdjeu ; Godsdal (F. Val-Dieu) - Hòmmerig ; Hòboer ; Homburg (F. Hombourg) - Waezet ; Viezè ; Wezet (F. Visé) - Bjen (smv) Bjan (sgv) ; Bernò ; Beerne (F. Berneau) - Straks gaan we nog "ee Plòbjaer" zeggen in plaats van "a g'ne Bliebrig"!
Franse woorden worden vermeden, gezien het jongste verleden:
velò ; fiets ; fiets trengg ; traejn ; trein kamjóng ; vrachtwagen ; vrachtwagen mòrtie (Waals) ; mòrtel ; specie
maddam (aanspreektitel) ; mevròw ; mevrouw m'syeu (aanspreektitel) ; m'nhieër ; mijneer krèjjóng ; pòtloeëd ; potlood
makkeljóng (F. maquignon = veehandelaar) ; makelaar ; makelaar a velo, a mòttò, a-n òttò (vgl. F. en vélo, à pied) ; mit d'r velò ... ; met ... a g'n aeëd (Fr. à terre) ; òp d'r groond ; op de grond Het Engels daarentegen breidt zijn invloed uit: vroeger zei men "plannen", nu "plent" men z'n vakantie, ook al in het Limburgs. In plaats van "meebrengen" hoort men nu "meenemen", wel onder invloed van Engels "to take"; "pert- total" wordt "totel-loos"; "shit" vervangt "verdomme" of "djü"
Uiteraard verdwijnen woorden, waarvan het onderwerp verdwenen is: sjpin (voorraadkamertje), naere (inkomhal), kaargelèj (karresspoor), mòddiesst (hoedenmaakster), nieënesje (naaister), tüngge (heg verstevigen).
Toch houden nog een zekere bekendheid: kammassje ; beenkappen ; beenkappen veunkelhòòt ; (omschrijv.) ; hout om de kachel aan te steken roondgoeë ; (omschrijv.) ; (voor een goed doel de huizen aflopen) um g'n däöre goëe ; beddele ; langs de deuren bedelen karessere (oostelijk) ; kinnis ha ; kennis hebben baeje, z'ch ; baeje ; bidden zaene, z'ch ; e krüts make ; een kruisteken maken beriëte goeë, kòmmelesere ; te kòmmuunje, kòmmunie goeë ; te kommunie gaan sjòlk (schort), kasjpoesjaer (stofjas), kammezaol (gilet), höfke (halfliter-maat), knab-bùs (proppenschieter uit vlierhout)
sjöets (rok) en jas worden vervangen door specifieke woorden
Beschouwingen
1. Tonaliteit, spelling
Bij het opstellen van een tekst als de bovenstaande verwondert men er zich over, is dat men bij het "nieuw-Limburgs" ook weer de tonaliteit (sleeptoon, stoottoon) moet aangeven (zie onderstaande lijst).
Ook was dit een goede spellings-oefening: schrijf ik nu "lache" met één of met twee a's?; "döere" toch beter met enkel-r, want öe is wel een korte open o-met-naslag, maar de ö definiëren we als kort; "blómpòt" heeft twee korte o's; "noeëttref" vraagt dubbel-t, want de oeë is een korte oe-met- naslag, in tegenstelling met "groeët", dat een lange oe heeft; "maddelieffjee": korte a en korte ie. "Piëpel" en niet "pieëppel": i staat voor korte ie in open lettergreep, maar "kieëssmieësske": ie en dubbel-s, om de zuivere korte ieë in gesloten lettergreep weer te geven; met een enkele-s zou de ieë lang zijn. Alleszins blijven er nog vragen open!
2. Nivellering
Een van de mechanismen waardoor kenmerken van onze taal vergaan is dat we, om ons aan te passen, precies het typische uit de weg (moeten) gaan. Dat doen we bewust, maar zeker ook onbewust. Het Limburgs verliest veel van zijn eigenheid. Net als alle lokale talen. Net als de standaardtalen trouwens.
Het is een bekend feit, dat "Luiksgezinden" in Voeren, die uiteraard minder onder de invloed van het Nederlands staan (kranten, televisie), minder de nivellering van hun Limburgs ondergaan. Hun taal bewaart de oude strukturen beter. Men noemt dit wel de "fossilisering" van de taal.
3. Ten opzichte van de standaardtaal, waar we uiteraard niet zonder kunnen, nemen we één van twee houdingen aan: ofwel houden we het bij het Limburgs, ofwel schakelen we over op het Nederlands (de officiële standaardtaal), of op het Frans (waarvoor de wet "faciliteiten" voorziet).
3. 1. Zij die aan het Limburgs, het "plat", vasthouden, houden niet aan de echte oude taal vast, maar schakelen over op Nederlands-met-Limburgse-klanken, op "slang" eigenlijk, d.i. slordig Nederlands. Neem nu: "'t zit 'r alwir òp" of "e sjròk z'ch ròt". Men vraagt zich af of het de moeite waard is om zich over die taal druk te maken!
3. 2. Schakelt men resoluut over op het Nederlands, dan is dat praktisch altijd Nederlands met Limburgse intonatie, met Limburgs ritme, met Limburgse mondstand, met Limburgse keuze van open en gesloten klinkers, met Limburgse uitspraak van de r en de l (bal!)... Als er dan nog Limburgismen in voorkomen krijgen ze onvervalst Huilands. Ze lopen niet dik gezaaid, zij die onberispelijk Nederlands gebruiken lijk Marcel Kerff ... en voor zover ik weet heeft die thuis Limburgs gesproken..
4. Pedagogisch
4. 1. Als men met de kinderen Nederlands gaat spreken, dan is dat om ze beter voor te bereiden op de school. M. i. terecht houdt men het erbij dat kinderen die thuis Nederlands spreken, sneller een rijke woordenschat hebben.
Men wijdt evenwel schoolachterstand soms aan het ontbreken van "beschaafd" taalgebruik aan huis. Maar gaat het niet veel meer om het ontbreken of het niet-gebruiken van bv. een verklarend woordenboek of een atlas?
4. 2. Ik zie ook twee negatieve elementen in het overschakelen van Limburgs op Nederlands.
- a. Ouders die aan Limburgs gewend zijn zullen op een dag tientallen keren iets niet zeggen, spontaan, omdat ze onzeker zijn van hun Nederlands. Tegenover het voordeel van de rijkere woordenschat komt dan het nadeel te staan van de schralere gedachten- en gemoedsontwikkeling van het kind.
- b. Het kind krijgt een indruk, dat de ouders niet oprecht zijn; "waarom spreken ze met elkaar iets anders dan met mij? Spelen ze komedie?"
4. 3. Wie in Voeren nu nog zijn kind naar een Franse school stuurt zonder speciale reden (vooruitzicht van verhuizen naar Wallonië bv.) doet het tekort. Straks kan het niet eens de krant lezen waarin de (Vlaamse) dekreten en honderd andere dingen staan die voor Voeren gelden.
5. Limburgs of Nederlands als omgangstaal
Er is nogal wat inspanning nodig om bewust Limburgs te gaan spreken. Zoals het destijds inspanning gevraagd heeft om in Vlaanderen, met zijn Franstalige deftigheid, Nederlands te gaan gebruiken. Het heeft jaren geduurd vooraleer ik de moed in mijn twee handen genomen heb, en in Maastricht durfde Limburgs spreken. In Rotem of Kessenich moet ik vandaag nog een echte inspanning doen... En zeggen dat onze vorm van Limburgs ten minste tot in Roermond rijkt ...
Door over te schakelen op standaardtaal wil men -onbewust?- op een hoger beschavingspeil komen. Ter vergelijking: zolang men in een lemen huis woont omdat men zich geen ander kan permitteren, wil men van dat huis af. Had men later dat vakwerkhuis maar terug ...
We bevinden ons in Voeren -en omgeving- wel in een uitzonderlijke positie: gedurende jaren heb ik in Keulen op de tram nauwelijks Keuls horen spreken: daarvoor moet men naar het kabaret, naar de Black Fööss... En in Weset hoort men nog nauwelijks Waals.
Woordenlijst ============
Bevat ca. 370 items
Aangegeven zijn: - de plaats van de klemtoon / -tonen; - de tonaliteit: L = sLeeptoon, T = sToottoon; - zo nodig, de woordsoort (VB = verbum, werkwoord; ART = articulum, lidwoord).
a g'n aeëd (T) / a mòttò (1T) / a velo (1T) / aafkalle (1T2L) / aafrastering (1T2L) / aafsjpraeëke (1T2L) / aaie (1T) / acht (T) / achter (1L) .. ee / aensjele (L), z'ch / a-n è (L) sjtùk (L) / an-èn-a (3T2L) / a-n òttò (1T) / antaeëge (2T) goeë (L) / aoëmezèèk (1L) / aoëpe (1L) / Aoke (1T)appelkloeëte-zuvve (5T1L2L) / ate (1L) .. ee / baeje (1T) / baeje (1T), z'ch / bagere (2T) / baj (T) / bao (kort,T) / bè (L)beddele (1T) / beenkappen (1L) / beginne (2T) te / behange (2T) / bekaans (2L) / bekalle (2T) / bekèùkele (2L) / benao (2T) / beriëte (2L) goeë (L) / Bernò (1T, 2e lettergreep kort) / besjlaag (2L) / besjloejjerd (2L) / bèùsjraank (1L2L) / Bjan (T) / Bjen (T) / Bliebrig (1L) / blómpòt (1T2L), blomespòt (1T2L) / bloodwaoësj (1T2L) / bloompòt (1T2L) / bòtte (1T) / braat (L) VB / broeke (1L) / brommele (1L) / brüjje (1T) / bunzing (1T) / däör (T) / dat (L)deur (T) / dibde (1T) / die (L)diekkedirek (2L) / direkt (2L) / dis ander (T) waeëk (L),djü (T) / doeë (L) / döere (1T) / dölsje (1T) / driekkes (1L) / driën-hek (1T2L) / dwel (T) / ekster (1T) / es (L)ès (L) VB / ester (1T) / èveld'g (1L2T) / e-weg (T) / e-zeu (2L?)faoënes (1L) / faon (?) / fie (L) / fietts (L) / fioële (2T, ie kort) / flab (T) / fleerblome (1T2T) / flerentee (1T3T) / foënes (1L) / foetele (1L) / fùt (L) / gaar (T) / gaar (T) neet (T) / gaaroet (2L1T) neet / gaele (1T) / gaeve (1T) / gebrach (2L) / gebroeke (2L) gebruke (2L) / gek (L)gekaome (2T) / gekraege (2T) / gekrusj (2T) / gevoonde (2L) / gevraeëte (2L) / gewaoëde (2L) / Gòd (L)Goëdsd'l (1L) / goemmie (1T) / gom (T) / góng (T) / góng (L) oett (L) / grejnslache (1T2L) / griemmele (1L) / grienge (1T) / gung (T) VB / gùt (L) / ha (L) / hamsj (T) / hang (T) VB / hannes (1TL) / Haori-Sjapel (3T1L) / hèèm (L) / hèèvesj (1T) / hekske (1L) / hersenbloeding (1t3T) / hiëlemaol (3T) neet (T) / Hieër (L)hiëmelsje (1L) gèèt (L) / Hòboer (2T) / hoeshòddel (1L2T) / hoeslómmel (1L2L) / höjwage? (1L) / höllender (1L) / Hòmmerig (1L) / hón (T) / hòrrèt (2L) / hùbbe (1T) / hùls (T) / hun (T) / hù(j)tvlèèsj (1T3L) / huuf (T) / ieëme (1L) / ieëmes (1L) / jenne (T) / kaas (L) / kabel (1T) / kalle (1T) / kamaow (2L) / kamjóng (1T) / kammassje (2T) / kamoek (2L) / kaom (T) VB / kaome (1T) VB / kaore (1T) / käöre (1T) / kaoverbloom (1T2T) / Kapel (2T) / karessere (3T) / keend (L)keuste (1T) VB / kiekke (L) / kieëm (T) e mer! / kiësmiëske (1T2T) / kinnis (1T) ha (L) / kipkap (1L2L) / kippes (L) / klaene (1T) / klaene (1T), e-weg (T) / klaproeëze (1T) / knikker (1L) / koeëllef (1T) / koeëlmieëske (1L2L) / koëkmaal (1L) / koeze (1T) / kòlblome (1T) / kòmmelesere (4T) / kòòm (L) / koonzert (1L, e niet dof) / kooste (L) / kòpe (1L) kòrzelig (1T) / kowke (1T) / kraege (1T) VB / kreeg (T) / krèjjóng (1T) / kriegge (1,T), z'ch / kriesje (1L) / kriettesj (1L) / e krüts (L) make (1L) / krütsje (1T) / krùtteltig (1L) / kurèj (1L) / kwiebes (1T) / la (aj) (T) / laejbek (1L) / lange (T) / lans (T) oeë (T)/ lèpere (1L) / lèùres (1L) / lómmel (1L) / lòpe (1L) goeë (1L) / lore (1T) / lùbbes (1T) / lucifers (1T) / luëter (1T) / lummel (1L) / lùts (L) / luussefers (1T3T) / maddam (2T) / maddelieffje (2T) / maezeuteke (1T2T) / makelaar (1L) / makkeljóng (2T) / maoge (1T) / maretak (1T) / margriet (2T) / merkef (1T) / middaag (12TL) / mieër (L) / misteltoe (1L2L, 2 kort) / mit (L) / m'nhieër (2T) / moeër (T) = waterketel / moeër (T) = groente / moetse (1L) / mòl (T) / mòòthövvel (1L) / mòrtel (1T) / mòrtie (1T) / m'syeu (2T) / nao boette (1L) / nao hèèm (L) / nao hoes (L) / näölekes (1T) / neet (T) / neme (1T) / nieëme (1L) / nieëmes (1L) / noeëttref (1T) / noon (T) / nowweleks (1L) / 'n nüj or (T) jaor (T) / 'n nüj (T) waeëk (L), oeërlòg (1L) / of neet? (T) / one (1T) / òp (L) / òp 'ne groond (L) / òppedaot (2T) / peenksterbloom (1L2T) / pert-total (3T1L) / peste (1L) / piëpel (1L) / piërlasvòt.. (3L)piess (L) / plaoge (1T) / plent (T) / Plòbjaer (2T) / poetes (1L) / poetse (1T) / pòtloeëd (1L2L) / preuve (1T) / rieraank (1L) / Rimmelsde (r) (1L) / Rimmesjtel (1L) / roondgoeë (1L) / shit (?) / sint- jansbloom (2T1T) / sjaap (L) / sjeunsjere (1T) / sjeunsjes (1T) / sjinaos (1T) / sjlachte (L) / sjloont (L) / sjnak (L) / sjnutesplak (1L) / sjòt (T) / sjpiet (L) doeë (L) / sjpraeëke (1L) / sjrao (T) / sjrèkke (1L)sjroeëp (T) / sjteer (T) / sjtèfioeële (1T) / sjtegel (1T) / sjtrak (L) / sjtraks (L), sjtrèùpe (s) (1L) goeë (L) / sjun (T) / sjunmake (1T2L) / stachelder (1L) / stivvele (1T) / 't begint (2T) kaod (L) te waeëde 't wäedt (T) kaod-a (1L) / taeëring (1T) / taentele (1L), z'ch / taot (L) VB / tapessere (2T) / tas (T) / te kòmmunie (2L) goeë (L) / te kòmmuunje (2L) goeë (1L) / tee- bee-see (3T) / tegemoet (3T) goeë (L) / tèlde (1T) / toeërrt ('nt)? (T) / toeppes (1L) / toes (L) / töjn (L) / toneel (2T) / tòt (L) / totel-loos (1T2T) / traejn (L) / trengg (T) / trip (L) / um g'n däöre (1T) goëe (L) / umkalle (1T) / umpraote (1T) / Valdjeu (2T) / van oeë (L) gèès-te (1L) / vechte (1L) / veel (T) / velò (1T) / verdomme (2T) / verhoeze (2T) / verhuuzze (2T) / verviëre, z'ch - (2T) / verwelkt (2L) / veunkelhòòt (1L2L) / vief (T) / vies (T) / Viezè (1L) / vioeël (2T) / violier (3T) / viooltjes (2T) / vla (T) / vlaam (T) / Vlaamse gaai (1T,T) / vleer (T) / vlinder (1T) / vòd (T) / voett (T) / voett (T) lòpe (1L) / vòlgend (1T) / voof (L) / voonde (1L) VB / vòt (L) / vrachtwagen (1T) / vraeëte (1L) VB / vrat (L) / vrattel (1L) / vuëder (1T) / wae (T) / Waeësj (L) / waeme (1T) Waezet (T) / want (L) / waoëde (1L) VB / warbòs (1T) / Warsaasj (2T) / weensjele (1L), z'ch / weg (T) / Welkender (1L) / Welkenraad (1L) / Welkete (1T) / wene (1T) / werpe (1L) / wèsp (L) / wie (L)wòrbele (1T) / wòrtel (1L) / zaene (1T), z'ch / zage (1T) VB / zakdook (1L2T) / zèèpsòp (1L2L) / zit (L)zjat (T) / zjwaegele (1T) / zónder (1T) / zus (L)
==== p. 24
verzameld door Bep Mergelsberg
"Sprachschöpferische Wirkungsmöglichkeiten in der Mundart" van René Jongen in "Im Göhltal" nr. 51, aug 1992, blz. 29 - 40.
René Jongen, prof. aan de Université Catholique Louvain-la- Neuve en de Facultés Universitaires St. Louis te Brussel, ontzenuwt in dit artikel allereerst een aantal diep ingewortelde vooroordelen ten aanzien van streektalen. Dan toont hij de rijkdom van het Limburgs (De schrijver zelf gebruikt de algemene term "Mundart" ofwel dialekt. Wil hij daarmee misschien de politieke implikaties van het uitspreken van de naam van deze streektaal omzeilen?) zoals dat gesproken wordt in het noord-oosten van de provincie Luik. Ook de tweetaligheid komt aan bod. "Nicht die Zweisprachigkeit als solche is m.E. frachwürdig, sondern der Tatbestand, dass die Hochsprache veilfach unter sprachdidaktisch ungünstigen Verhältnisse erlernt wird: im Hochsprachenunterricht auf der Schule werden die sprachlichen (=mundartlichen) Voraussetzungen eingfach ignoriert...." Een boeiend artikel.
"Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Kanton Voeren." door: Frieda Schlusmans. Een uitgave van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en het bestuur van Monumenten en Landschappen.
Een prachtig naslagwerk over de Voerense monumenten en landschappen. Verlucht met foto's, verhelderende tekeningen en kaarten. 253 pag. en ingebonden. 1400 Bfr. Verkrijgbaar bij VVV "De Voerstreek", kerkplein, 's Gravenvoeren. (041-810736)
"Monumenten en Landschappen", 11e jrg., nr. 5, sept./okt. 1992.
Het sept./okt.-nummer van dit tijdschrift is volledig gewijd aan de Voerstreek. Achtereenvolgens komen het landschap, de nederzettingen en de Kommanderie van de Duitse orde aan bod. 64 pag. 220 Bfr. Te bestellen bij Monumenten en Landschappen, Zandstraat 3, 1000 Brussel.
"Langs Vlaamse Wegen - Voeren." Een uitgave van de Stichting Monumenten en Landschapszorg v.z.w. in samenwerking met de gewestelijke VVV "De Voerstreek" en VTB/VAB.
Twee wandelingen (van om en nabij de 10 km.) door de Voerstreek zijn in dit tijdschrift opgenomen. Al de belangrijke monumenten en landschappen die men tegenkomt zijn er eveneens in beschreven. Verkrijgbaar bij VVV "De Voerstreek", 's Gravenvoeren. (041-810736)
=== p. 25 - 26
Verzameld door Jaak Nijssen
GIETIJZEREN GRAF-EN VELDKRUISEN.
Het ministerie van het Waals Gewest heeft zopas een boek (222 blz) uitgegeven over gietijzeren kruisen: "La fonte en Wallonie. Les Croix de nos Aãeux".
Een algemeen deel behandelt o.a. techniek, geschiedenis en terminologie van het ijzergieten.
Er wordt een overzicht gegeven van hoofdzakelijk Waalse gieterijen (dichtst bij ons: Requilé uit Luik). Ook soms veraf gelegen Franse gieterijen, terwijl Maastricht en Tongeren in de lijst ontbreken. Ook de Duitse gieterijen, die nochtans in onze streken leverden worden niet vermeld. Uit politieke overwegingen?
Dit gedeelte is rijkelijk geãllustreerd. Bij meerdere foto's ontbreekt echter de definitie.
De hoofdbrok van het werk bestaat uit een overzicht (nomenclature), van de hand van Roger Hourant, van 335 types kruisen, elk met een schets. We geven hierbij een overdruk van een veel voorkomend type. Deze studie steunt bijna uitsluitend op gegevens uit het arrondissement Luik en de streek van Doornik. Het is een defiëerwerk: met behulp van de Introduction à l'usage de la nomenclature, p. 87-89 kan men het type van een gevonden kruis op systematische wijze bepalen.
De auteurs geven duidelijk te kennen dat het hier slechts om een voorlopig overzicht gaat. Het is een doe-boek geworden, een aansporing tot grondiger onderzoek. Gietijzeren kruisen maken deel uit van een industriële massa- produktie, waarbij bovendien nogal wat geplagiëerd werd. Om van een bepaald kruis te weten te komen in welk bedrijf het werkelijk gemaakt werd zal nauwkeurig meten en vergelijkend onderzoek op dat niveau onontbeerlijk zijn.
Waarom een Waals boek over ijzergieterij? Juist in de ijzerindustrie heeft Wallonië uitgeblonken: ze hadden ijzererts, hout, kolen. Noemen we maar één naam: Nestor Martin. Vanuit het nabije Franse Charleville en het Waalse Maasland gingen de impulsen uit. Vlaanderen en Nederland volgden. Bij de studie gingen er echter impulsen uit van het noorden: Egelie, "Gietijzeren wegkruisen in Limburg" 1983. Wat de bewaring van deze kleine monumentjes aangaat: ze verdwijnen noodgedwongen, met de honderden per jaar, omdat er op de kerkhoven plaats moet gemaakt worden. Een boek lijk dit is een belangrijke hulp bij het vaststellen van prioriteiten bij de konservering. ------------------------------------------- Tentoonstelling: Ridders en Priesters, acht eeuwen Duitse Orde in Noordwest-Europa, Alden Biesen 12 september - 13 december 1992. Een ruim overzicht over dit gegeven uit onze geschiedenis werd hier gepresenteerd bij middel van geschreven dokumenten, zegels, meubels, beeldhouwwerk, schilderijen ... Uiteraard kwam hierbij ook de kommanderij van Sint- Pietersvoeren te pas. Deze tentoonstelling was zelfs aanleiding tot de ontdekking van een kaart van de heerlijkheid Sint-Pietersvoeren uit 1785. Er staan zeker niet alle huizen op, maar de kommanderie, de kerk, de molen, de pastorie staan er weliswaar onder zeer vereenvoudigde vorm op, maar ze zijn duidelijk herkenbaar. Hieruit volgt dat de overige huizen ook wel in zekere mate de werkelijke toestand in die tijd weergeven. De kaart staat in de katalogus (299 blz.) op p. 233. Deze katalogus is op zichzelf een belangrijk werk, dat voor lange tijd de basis blijkt te worden voor elk wetenschappelijk onderzoek. Trouwens, uit de ontwikkeling van Alden Biesen verwachten we in de eerstkomende decennia een wezenlijke verrijking van onze kennis van de geschiedenis van Sint- Pietersvoeren. ------------------------------------------ Tentoonstelling Van Silex tot Chips, alles uit de aarde. Leuven, 14 oktober - 13 december 1992. We bezochten met 5 man van onze kring deze tentoonstelling, die gewijd is aan de kennis van "de aarde", de geologie. Ze was trouwens opgezet door de afgestudeerden in dit vak. De tentoonstelling bracht op vrij bevattelijke wijze, in een prettige opstelling, illustraties over basisbegrippen en over toepassingen van produkten uit de aarde: van bouwmateriaal over water tot edelstenen. Voor de meesten onder ons was het welgekomen aanvulling van onze Gidsenkursus. INHOUD VOERENSE MOLENS: INDUSTRIE IN TEUVEN 1658-1673 : KOPER, PAPIER. === p. 27' - 30 Op de workshop van 13 januari 1992 kwam volgende reeks woorden uit 's-Gravenvoeren ter sprake: 1. pjaard (met sleeptoon = SL) = paard, oud nederl peerd jaard (SL) = waard, weerd (iets waard zijn) gjard (met stoottoon = ST) = staak, roede; Duits: Gerte jare (SL) = worden, Duits werden; gejare (SL) = gewordenjarpele (ST), aardappelen jarbele (ST), aardbeien. - We zouden ook verwachten: jaard = aarde, oud Ned. eerd, maar daar geruikt 's-Gravenvoeren een ander woord: d'r groond. 2. vjaas (SL) = hak, hiel, Duits Ferse vjaas (SL) = vers (brood bv.) Dichtersverzen komen in het gewone spraakgebruik niet voor. vjas (ST) = vaarskalf, Oud-Ned. veers. kjaas (SL) = kerspjase (SL) = persen Jaas (SL) = Weerst, Warsage - oude vorm: kjaars (SL) ,nu: boezzjiej. = kaars, oud-Ned. keers. 3. Bjan (ST) = Berneau, Beerne kjaan (SL) = kern jane (SL) = hersenen, oudere vorm: hernen gjan (ST) = gaarne, werd door oudere mensen gezegd, nu: gan, oud Nederl. geerne. - Men zou ook verwachten: bjanne, voor oud-Nederl. bernen = branden. Maar dat is brenne. 4. mjale () = merel, merle DISKUSSIE bij A. 1. Lokatie.In de direkte omgeving is 's-Gravenvoeren kent geen enkel dorp dit verschijnsel. Trouwens in Zuid-Limburg aan deze kant van de Maas nergens. Toch vinden we het op vele andere plaatsen. Verderop, in Haspengouw, zijn kersen "kjozze, kjezze, enz." In Alken is een margriet (bloem) een pjatsaug (peerdsoog; zie leesplankje nr. 1 van de Geschiedkundige Kring Alken, 1992. Maar ook aan de Schelde, in Puurs kent men ook het "pjad" (paard), .... En in Antwerpen is aarde "jaar" en aardbeien zijn daar "jarrebeze". Staat Voeren, 's-Gravenvoeren dan zo alléén in deze zaak? Het ziet er naar uit van wèl, maar ... We weten dat Bjan (Berne) tot 1800 nog in grote mate Limburgs sprak, en dat ook Jaas (Weerst) in 1600 nog niet helemaal verwaalst was. En nog verder terug was ook Luik en omgeving ten minste in zekere mate Germaans van taal (Droixhe = Driesch; Xhendremael, Vottem, Rechain = Rekem). En als die zuidelijke buren nu ook eens "pjaard" gezegd hebben ... dan stond Voeren niét alleen! Het Waals kent een gelijkaardig verschijnsel. Corde wordt "cwet", corne "cwen" .. "Cwen de gatt" = geitehoorn, een aardapapelsoort. 2. Het ontstaan van deze "eigen-aardigheid" lijkt te zijn: In "vers" is "- rs" nogal moeilijk om uit te spreken, daarom een hypotetische oude vorm "vaeës". Wordt in "vaeës" de ae nu korter en zwakker, de ë sterker, dan wordt het "ve-as", en nog verder "vj-aas". Voor "peerd" is het "paeërd", "pe-ard", "pj-aard". Wanneer deze tussenvormen nu bestaan hebben (als ze dan al bestaan hebben) weten we niet. 3. Van uit een andere hoek bekeken: Vormen lijk deze "jaa", evenals "kw" in het Moelingse en Groeseltse "kwotter" (= kater) en "jo" in het Beverstse "Bjovves" (= Beverst) noemt men "stijgende diftongen", in tegenstelling tot dalende, au, ou, ei, aai ... Ook het Nederlands heeft stijgende diftongen: "ja" "waar""wie" ... Nog meer het Frans, met zijn voorkeur voor klemtonen op het eind van het woord : "oui", "voir" (spr. vwaar) tuer ... zelfs twee achter elkaar voyez (spr. v-wa-jee). Engels you, Duits ja 4. En nòg een ander standpunt: al de onder A genoemde woorden hebben de sleeptoon (SL) als de klinker lang is, de stoottoon (ST) als ie kort is; zonder uitzondering; okk in Sint Martens, waar men de overgang naar "-ja- niet kent .-------------------- B. Nu zijn er woorden op -ert, -ers, -ern, -erl, die niet tot 'ja' geworden zijn. - de maand maart, oud Ned. meert, heet in 's-Gravenvoeren "mieërsj" (met stoottoon, ST). Over een waard, weerd uit de herberg spreken we niet als dusdanig (d'r baas oett g'ne kaffèè). Maar we zouden "wieërd" verwachten, niet "jaard". Baard = "baard". Voor staart = stert hebben we een afwijkend woord: sjtoetts (SL). - Een kerel, kerl is 'ne kieël, een parel, perle is 'n pirrel. Maart, parel zijn "jongere" woorden, overgnomen uit het Latijn, het Frans. Onze voorouders namen ze over, maar niet meer volgens de oude regels: ze zetten ze niet meer niet meer om in "ja". C. Andere kombinaties van -er hebben de overgang naar -ja helemaal niet: - op -erm: baerm (SL) = berm, waerm (SL) = warm. - Het woord germ (jonge ooi, vrouwelijk lam; Eijsden Gronsveld) kennen wij hier niet. - op -erf/-erw: terf (ST) = tarwe; verf (ST) = verf - op -erg/ -erk: aerg (SL) = erg; aerk (SL) = erk, molensluis; waerk (SL) = werk; verder: baerk (SL) = berk, keerk (SL) = kerk, sjtaerk (SL) = sterk - eigenaardig: geen enkel toponiem in 's-Gravenvoeren heeft die "jaa', behalve dan Bjanderwieëg, Jaastervaeld... D. Men kan zich de vraag stellen wanneer de overgang "kers - vjaars" plaatsgevonden heeft. Hoeveel eeuwen geleden? En dan gaat de redenering verder: toen die overgang plaats vond, waar woonden onze voorouders toen? - Want tenslotte hebben er hier na de Romeinse tijd belangrijke volksverhuizingen plaats gevonden. Is de overgang "vers-vjaars" daarvoor of daarna gebeurd? -------- Hierbij een kaartje, gebaseerd op: Tans, J.G.H. 1938. Isoglossen rond Maastricht in de dialecten van Belgisch en Nederlandsch Zuid-limburg. Maatricht. Wijdt meerder bladzijden aan dit verschijnsel. Opmerkelijk is dat Tans in 1930 "pjart"aangeeft als ouder in 193a = Tebannet, Banholt. M.i. had schrijver 193 = Gronsveldmet dezelfde arcering moeten aangeven als 199 = Moelingen. Kopie van het boek ter inzage bij JN. Rob Brouwers, Jaak Nijssen ======== p. 31 - 32
Op onze workshop van 13 januari 1992 hadden we het over "mouillering". Dat kwam naar aanleiding van een vraag van Wim Kuipers in De Limburger, "Letterbak" over de taal van Roermond. We hebben al wel 'ns gehoord van "ee Remunj lòpe de hunj mit de bloete kunj uvver de grunj...". Of ze dat zo zeggen in Remunj weten we niet, maar alleszins wòrdt dat over ze gezegd. Wat is mouillering? (spreek uit: moeljering). Moeljering is een uiterste vorm van "weke" uitspraak van medeklinkers; de laatste klank van "Remunj" is geen J, maar de N wordt uitgeproken als iets dat tussen de N en de J ligt. Een gemoeljeerde N. -------- Wat zijn weke en harde medeklinkers? Een weke letter wordt achteraan in de mond gevormd, een harde vóóraan. In principe kan elke medeklinker hard of week uitgesproken worden, maar het taalgebruik stelt de norm. Zo spreekt iemand geen goed Remunjs als hij de naam van zijn stad op een harde letter laat eindigen: Renun. Een voorbeeld van harde en weke medeklinkers: de L. - Het Pools heeft een letter L/ (met het streepje erdoorheen). Dit is een uiterst harde L; ze konmt voor in de naam van de regerende paus, Woityl/a. Men geeft dit wel eens weer als Woitywa: de L benadert de W, zo vòòraan in de mond word ze gevormd. - Iets minder hard is de L in het Engelse "all", voor ons gehoor tenminste: tong helemaal vooraan, bijna tegen de boventanden aan. - In Millen hebben ze een vrij harde L; vooral na de i geeft dat een opvallend effekt, omdat de L afkleurt op de I. - Goed Duits vergt daarentegen een weke uitspraak van de L, weeral vanuit ons standpunt gezien: "der Ball" klinkt ongeveer als "der Bajll". Leerkrachten zeggen wel eens van onze kinderen dat ze de A en de O "slecht" uitspreken, dat het klinkt dan als "bajl" en vojl". Naar de norm van het Nederlands is dat niet zoals het hoort. De "fout" ligt echter niet bij de A of de O, maar bij de daaropvolgende L. - Nog weker is de Spaanse LL, met de tongrug tegen het midden van het gehemelte. Een heel andere klank dan de gewone L: LLoret de Mar. Spanjaarden griezelen, naar het schijnt, van een uitspraak LJoret ... dan vinden ze het nog beter DZJoret.. te zeggen. 32' Ook de Italianen hebben een speciale schrijfwijze voor we weke L, namelijk GLI: Ventimiglia. Zeker geen GL uitspreken! - Een uiterste vorm van weekheid is de Franse moeljering van de L; die letter gaat dan gewoon over in een J: ze spreken "mouiller" uit als "moejee". Op een rijtje, van hard naar week: 1. Pools "Woytil/a", 2. Engels "all", 3. Millens "Millen", 4. Nederlands "alles", 5. Duits "Ball", 6. Spaans "Lloret del Mar" en Remunjs "Remunj", 7. Frans "mouiller" Onze L is, zoals gezegd, niet steeds volgens het boekje. Doen de Hollanders dat nu beter dan wij? Zeker niet. In mijn "jonge tijd" hadden we zo een kennis, een toerist uit het noorden. We noemden hem "d'r appò": hij sprak "appel" met een zo harde L uit, dat "-el" op "-o" geleek. Het tegenovergestelde hoorde ik onlangs van iemand uit Spakenburg, daar aan het IJsselmeer: die zei ongeveer: "hebbjie", "maaljie", voor "hebben","maken", dus met veel wekere b dan we verwachten. In het Engels horen we soms een extra weke T. Vlak vóór de R (die sterk gebrouwen wordt) geeft dat een eigenaardig effekt: tree (boom) klinkt dan zowat als "tsjwie". Zou de TH, met de tong helemaal tegen de boventanden, dan niets anders zijn dan een uiterst harde vorm van de T: three (drie)? Slavische talen hebben de meeste (alle?) medeklinkers dubbel, een harde en een weke. Wie die twee doorelkaar gebruikt maakt "fouten". Bij de transkriptie van het Russisch, met zijn Kyrillisch alfabet, geeft men aan dat een letter week is, door er een "afkappingsteken" achter te zetten: de stad Char'kov, maar narkoz (narkoze); pisat' (schrijven), maar moment (moment); slovar' (woordenboek), maar vybor (keuze). In die optiek zou men Remun' kunnen schrijven; maar dat is dan weer nmoeilijk omdat we het afkappingsteken al gebruiken in een andere betekenis, namelijk om de doffe "e" weer te geven in sommige korte woorden, waar die "e" tot misverstanden zou leiden: d'r, g'ne (en niet der, gene). J. Nijssen === p. 33
VOERENSE MOLENS: INDUSTRIE IN TEUVEN 1658-1673 : KOPER, PAPIER. KOPER. Voor schout en schepenen van Teuven vraagt de Eijsdense "koffermeester" Johan Rulants op 3 oktober 1658 dat zijn (Teuvense) "meubelen ende effecten (zo)als koper, houdt en andersints"... niet zouden in beslag genomen worden. Dat had namelijk de E(dele) Heer van Teuven gevraagd, wegens een verondersteld gebrek van betaling. Rulants stelt als garantie dat hij zal betalen, zijn "gereijtschappen, ustensilen, instrumenten, bomen en andersints ... bijnnen de koffermullen ende jurisdictie alhier" evenals zijn kopermolen van "St Mertens Vouren" (HRA Teuven schepenbank 9, in dato). Op 22 januari 1661 wordt "Jan der koffer mester in de meullen Teuven" door de heer van Teuven voor het gerecht gedaagd, we weten niet om welke reden (HRA Teuven schepenbank 10, in dato). Bedenkingen bij het bovenstaande: 1. Er bestond een kopermolen in Teuven in 1658, 1661. 2. Johan Rulants was geen eigenaar van die molen, maar wel van een kopermolen van Sint Marten. PAPIER. Op 24 november 1666 getuigt Philips Franssen, "molder op den pampier molen tot Teuven", in een zaak betreffende de tiendebelasting van 's- Gravenvoeren. Hij is dan ca. 63 jaar oud, en heeft vroeger in de papiermolen van Schoppem gewerkt (IPH Yearbook 1990, Sonderdruck 1992, bladzijde AC + ). Mechtildis, echtgenote van Philippus Fransen, sterft in 's- Gravenvoeren op 30 januari 1649 (HRA, parochieregister B). Phlip Francen heeft een klacht bij het gerecht van Teuven op 10 januari 1662, die echter, op het eerste gezicht, niet direkt met de papiermolen verband houdt. Philip Fransen sterft in Teuven op 27 maart 1673 (HRA, parochieregister). Bedenkingen bij het bovenstaande: 1. Men kan konkluderen dat Flip Franssen nog in 1649 in 's-Gravenvoeren woonde. De papiermeester Andries Geduldich was in 1643 overleden (IPH Yearbook, als boven,p. 99). Heeft Flip de papierproduktie in Schoppem voortgezet? 2 In 1666 was Flip alleszins in Teuven aan het werk als papiermaker. De Teuvender papierproduktie is de voortzetting van die van Schoppem. 3. Heeft Flip een opvolger gehad of was de papierfabrikatie in Teuven toen ten einde? WAAR LAG(EN) DIE MOLEN(S)? Eèn zaak is zeker: het gaat hier in geen geval om de Zinniger molen: die werd in de bedoelde periode door het klooster, de priorij, zèlf gebruikt, en wel als graanmolen (HRA, abdij Zinnich, 51, 53) Volgens bekende gegevens was de plaatselijke heer,die van het kasteel D'r Hòòf, eigenaar van de aldaar in de nabijheid, op De Gulp, gelegen "Teuvender molen". Er zijn geen aanwijzingen dat er onder het huidige Teuven ooit nog een derde molen is geweest. We nemen aan dat het de Teuvender molen was, die in 1658- 1661 als kopermolen en in 1666 als papiermolen in dienst was.. De achterstallige betalingen die de aanleiding waren tot het geschil van 1658 zal wel het huurgeld betroffen hebben, dat Rulants aan de heer verschuldigd was. De aanwezigheid van Filip Fransen in Teuven in 1662 laat veronderstellen dat hij toen al de Teuvender molen gepacht had, en hem als kopermolen gebruikte. De overgang van koper op papier zou dan tussen 22 januari 1661 en 10 januari 1662 plaats gevonden hebben. Doch nu duikt het probleem op: waar lieten de Teuvenaars dan hun graan malen? In Zinnich? Of was de Teuvender molen een dubbele molen, graan èn koper/papier, zoals dat elders ook bekend is? Dat Flip Franssen van 's-Gravenvoeren naar Teuven overkwam, kan be·ã·nvloed zijn door het feit dat de Voerenaar Gaspar Slins in 1647 schepen van Teuven was geworden. IN BREDER PERSPEKTIEF, KOPER. De koperindustrie was ca. 1450, ten gevolge van oorlogsomstandigheden, uit Dinant naar Aken gekomen. Vandaaruit breidde ze zich uit tot de omgeving van die stad: oude kaarten vermelden kopermolens in Vaals, Walhorn, Eijs, Wijlre ... De nabijheid van grondstof voor de messingbereiding, namelijk zinkerts, in Kelmis, is hierin een bepalende faktor geweest. Onze kopermolens dienden om geel koper, d.i. messing, te pletten. Er waren ook ertsmolens, die dienden om het mengsel van koper- en zinkerts te verbrijzelen vóórdat het door smelting tot messing werd. Laatstgenoemde aktiviteit is voor Eijsden bekend (Hans van Hall; Meerman, M. 1990, Watermolens in Eijsden). De koperindustrie op de Voer (gesticht vanuit Aken ca. 1610) was, ten gevolge van de oorlog, na 1632 in verval geraakt. Johan Rulants, kopermeester, ook uit Aken, was ca. 1656 er mede-eigenaar van. Hij verlaat Aken na de grote stadsbrand aldaar (1565) en brengt onze koperondustrie tot nieuw leven. Nog in 1656 krijgt hij van de Spaanse koning oktrooi om zes kopermolens op te richten "op sekere rivierken genoemt de Voere" (Hans van Hall, Enkele bijzonderheden... , p. 221). HIER IS NU AAN TOE TE VOEGEN: IN 1658 BAAT JOHAN RULANTS EEN KOPERMOLEN UIT IN TEUVEN. OF HIJ VOOR TEUVEN EEN APART OKTROOI GEHAD HEEFT IS TOT NU TOE NIET BEKEND. METEEN WETEN WE OOK DAT HIJ IN 1658 AL EEN KOPERMOLEN HAD IN SINT-MARTEN. UITERLIJK IN 1662 HEEFT HIJ ZIJN AKTIVITEITEN IN TEUVEN BLIJKBAAR OPGEGEVEN. Verder met de bekende gegevens: Tussen 1667 en 1671 verwerft Johan dan weer de graanmolen van De Berg onder Sint- Martensvoeren en bouwt hem gedeeltelijk om tot kopermolen. Reeds in 1678-1682 doet hij al zijn koperindustrie onder laatstgenoemd dorp en onder Eijsden van der hand, mede omdat er onenigheid was ontstaan met zijn vennoten. Na hoop en al 16 jaar houdt hij het hier voor bekeken. Wat heeft hij daarna gedaan? (De Limburgse Leeuw 1960 p. 73). Na Johan Rulants heeft de familie Elias nog koper bewerkt op de Voer tot 1714, en mogelijk na hun nog de familie Gilis (Hans van Hall, p. 226-227). IN BREDER PERSPEKTIEF, PAPIER. De kunst om papier te maken ontstaat bij het begin van onze jaartelling in China. Over het islamitische Samarkand (nu Oezbekistan), 751, komt ze naar Noord-Afrika, Marokko o.a. (ca. 1100), naar Spanje (1056), Italië (1276) Troyes, Frankrijk (1338) en N·Å·rnberg (1390) (Papier, tentoonstelling Bokrijk 1985). Rond 1550 ligt de noordelijke grens van de papiermakerij bij Parijs - Brussel - Hoei - Trier - Solingen - Frankfurt (YPH Yearbook). De verdere ontwikkeling in deze hoek komt er kort na 1570, in Aken, 's-Gravenvoeren-Schoppem, Walhorn, D·Å·ren. Zeer kort daarna verovert dit handwerk het hele gebied tot aan de Noordzee, de nieuwe Republiek der Verenigde Provincies namelijk, die een papierproducent van wereldformaat worden. De papierproduktie in de zuidelijke Nederlanden kwijnt daarna weg. Schoppem laat na 1630 niet veel meer van zich horen (IPH Yearbook). NIEUW IS NU DAT NA SCHOPPEM DIT HANDWERK NOG GEDURENDE ENKELE TIJD WERD VOORTGEZET IN TEUVEN. In 1712 neemt Gulpen dan het papiermaken op, en dan gaat het ononderbroken voort tot op heden (KNP): 1770 De Berg (Sint-Martensvoeren) op de Voer, 1775 Maastricht op de Jeker, 1797 Mechelen (Wittem) op de Geul, 1840 Meerssen op de Geul, heden Maastricht en Lanaken op de Maas, Meerssen op de Geul. Voorn (1985) spreekt van een "papiertraditie onder de bevolking" van Zuid-Limburg. Koper werd op de Voer gedurende een eeuw bewerkt, vanaf ca. 1610; in Teuven in 1658. VAN KOPER NAAR PAPIER In Sint Marten (gehucht De Berg) werd er in 1770 een kopermolen tot papiermolen omgebouwd (IPH Yearbook, als boven, p. 100). Beide types molen hebben een gelijkaardig mechanisme, een "hamerwerk". Bij de koperproduktie wordt met hamers koper tot plaat geplet, bij de voorbereiding van papier kloppen hamers de lompen tot pap. Deze nieuw ontdekte feiten stonden centraal in het Voerens programma voor de Zuid-Limburgse Molendag (4 juli). Op de kasteelhoeve stelde Gilbert Ledegen en "Levende Molens Noord- Limburg" zijn maquette (2.50 m x 2 m) van een papiermolen voor en demonstreerden door Pien en Fred de Warrimont papierscheppen. FEITEN UIT DE GESCHIEDENIS VAN DE TEUVENDERkont MOLEN 1642 waarschijnlijke verbouwing aan de molen (epigrafie). 1658 KOPERMOLEN 1662 - CA. 1670 PAPIERMOLEN |